Naar boven ↑

Rechtspraak

HDI-Gerling Verzekeringen N.V./werknemer
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24 april 2014
ECLI:NL:RBAMS:2014:2154

HDI-Gerling Verzekeringen N.V./werknemer

Verzekeraar werkgever betrekt werknemer in deelgeschilprocedure, nadat in bodemprocedure is geoordeeld dat werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is. Verwijzing naar kantonrechter.

In een bodemprocedure is geoordeeld dat werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade als gevolg van een ongeval dat werknemer is overkomen. Er is een veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat uitgesproken. HDI-Gerling is de verzekeraar van werkgever. HDI verzoekt te bepalen dat bij de verdere afwikkeling van de vordering van werknemer buiten rechte zal hebben te gelden dat de aan werknemer uit te keren schadevergoeding, waar het gaat om zijn verlies aan arbeidsvermogen, niet moet worden begroot aan de hand van Nederlandse criteria en aldus aan de hand van hetgeen werknemer als illegaal in Nederland verblijvende werknemer had kunnen verdienen, maar op Turkse uitgangspunten.

De rechtbank oordeelt als volgt. Nu de gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op artikel 7:658 BW geldt, ook voor de rechtsverhouding tussen werknemer en HDI, dat op grond van artikel 1019x lid 3 Rv de kantonrechter absoluut bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen op deze grondslag. Ook een door de werkgever of haar verzekeraar ingestelde vordering die betrekking heeft op die grondslag valt onder de bevoegdheid van de kantonrechter. Artikel 1019x Rv bepaalt dat in zo’n geval de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek en dat de rechtbank op dat punt ambtshalve toetst.

In dit geval is, tussen werknemer en de werkgever, een verwijzing naar de schadestaatprocedure uitgesproken. Voor die schadestaatprocedure is op grond van artikel 613 lid 2 Rv (uitsluitend) bevoegd de rechter die in eerste instantie over de hoofdzaak heeft geoordeeld. Er is geen wettelijke regeling voor de spiegelbeeldige vordering, als de aansprakelijke partij een vordering instelt tegen de benadeelde partij, ten gunste van wie reeds een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat is uitgesproken. Evenmin is er een wettelijke bevoegdheidsregeling voor die situatie dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure is uitgesproken en de benadeelde partij vervolgens op grond van artikel 7:658 BW niet de aansprakelijke partij, maar diens verzekeraar in rechte betrekt. Op grond van artikel 7:954 lid 6 BW geldt wel dat werknemer slechts bevoegd is een rechtsvordering in te stellen tegen de verzekeraar, indien de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen, maar dat doet er niet aan af dat een schadestaatprocedure niet aanhangig gemaakt kan worden jegens een partij, zoals HDI, tegen wie de veroordeling tot schadevergoeding niet is uitgesproken. Uit dat wettelijke system kan daarom volgen – zoals in het onderhavige geval – dat de relatief bevoegde rechter niet die rechter is die de verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft uitgesproken. Daarbij komt dat op grond van artikel 1019x Rv de relatieve bevoegdheid niet ambtshalve wordt getoetst. De rechtbank verwijst de zaak naar de Kantonrechter Amsterdam.