Rechtspraak
In dit eindarrest staat een aantal vragen ter discussie. Allereerst de vraag op welk moment de overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt als volgt. Voor deze overgang van de onderneming is niet beslissend het tijdstip waarop Grond-Stuk (werkgever) de diverse percelen grond heeft gekocht noch het tijdstip waarop deze percelen aan haar zijn geleverd. Zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen heeft Grond-Stuk per 28 december 2003 de feitelijke zeggenschap overgenomen. Daarmee heeft Grond-Stuk per 28 december 2003 de exploitatie van de onderneming overgenomen en heeft zij de hoedanigheid van ondernemer van de betreffende onderneming verkregen. In de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap van 26 mei 2005, C-478/03, NJ 2006, 27, is andermaal herhaald -kort gezegd- dat als het tijdstip van de overgang van de onderneming heeft te gelden het tijdstip waarop de verkrijger de hoedanigheid van ondernemer ten aanzien van de onderneming verkrijgt.
Voorts staat de vraag centraal welk loon aan werknemer verschuldigd is. Aan de hand van feiten en omstandigheden concludeert het hof dat werknemer moet worden ingeschaald in schaal 2.1 van de CAO. Wat de wettelijke verhoging betreft is het hof van oordeel dat werkgever niet bewust is afgeweken van het cao-loon. De wettelijke verhoging wordt derhalve gematigd tot 25%.
Ten slotte heeft werknemer gegriefd tegen de hoogte van de vergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag (€ 6.000). Het hof acht de door de kantonrechter vastgestelde schadevergoeding, gelet op de leeftijd van werknemer op het moment van het ontslag (78 jaar), de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst op 1 september 2005 van rechtswege zou eindigen, de omstandigheid dat werknemer vanaf 2004 op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor werkgever heeft gewerkt en de hoogte van zijn salaris in 2005, billijk en juist en sluit zich daarbij aan.