Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer vordert over de periode 2005 tot en met 2007 loon wegens arbeidsongeschiktheid en situatieve arbeidsongeschiktheid. Bij de eerste vordering overlegt werknemer een verklaring van zijn internist waaruit blijkt dat werknemer leed aan maagklachten. De vorderingen zijn in eerste aanleg afgewezen.

Het hof overweegt als volgt. Uit de verklaring van de internist blijkt voldoende dat werknemer in de betrokken periode maagklachten ondervond. Daaruit kan evenwel niet - anders dan werknemer ingang tracht te doen vinden - worden afgeleid dat deze (maag)klachten zodanig waren dat zij in de betrokken periode ononderbroken een belemmering voor werknemer vormden om zijn werk te verrichten. Het hebben van maagklachten betekent nog niet dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. Werknemer miskent dat zijn behandelend arts, anders dan de bedrijfsarts en de verzekeringsarts, geen deskundige is op het gebied van werkbelasting en belastbaarheid van de werknemer. Voor zover werknemer beoogt te betogen dat in de verklaring van de genoemde internist besloten zou liggen dat de internist verwacht dat de maagklachten van werknemer als gevolg van het werk of een niet-passende werkplek zouden verergeren, moet dit betoog naar het oordeel van het hof worden verworpen, omdat internist als behandelend arts, anders dan de bedrijfsarts en de verzekeringsarts, geen deskundige is op het gebied van werkbelasting en belastbaarheid van de werknemer en daarom aan de verwachting van internist omtrent de maagklachten van werknemer onder het gezichtspunt van het werk of de inrichting van de werkplek van werknemer niet de betekenis kan worden gehecht die werknemer daaraan mogelijk toegekend wenst te zien.

Is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, dan kan zich de situatie voordoen dat de werknemer zich op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat acht tot het verrichten van zijn werkzaamheden, hoewel ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid geen medische beperkingen van psychische of fysieke aard kunnen worden vastgesteld, zodat van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte in de zin van artikel 7:629 BW geen sprake is. Men pleegt dan te spreken van ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’. In zo'n geval doet zich de vraag voor in hoeverre gezegd kan worden dat de werknemer zijn werkzaamheden niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW. De werknemer die zich erop beroept dat hij als gevolg van de hiervoor bedoelde ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’ zijn werkzaamheden niet heeft verricht en over de betrokken periode doorbetaling van zijn loon vordert, zal feiten en omstandigheden moeten stellen en zonodig aannemelijk moeten maken die tot het oordeel kunnen leiden dat in die periode de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten (HR 27 juni 2008, LJN BC7669, JAR2008,188). Anders dan werknemer kennelijk ingang tracht te doen vinden, kan de rechter in zijn beoordeling van de conclusie van de verzekeringsarts omtrent de arbeids(on)geschiktheid van een werknemer, ook de eventueel nader door hem aan de verzekeringarts gevraagde toelichting betrekken. Hieruit volgt dat van arbeidsongeschiktheid respectievelijk situatieve arbeidsongeschiktheid geen sprake is.

Volgt afwijzing vordering werknemer.