Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster vordert nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder tot betaling van een vergoeding van € 163.694,41 bruto ter zake 398 vakantiedagen en een ontbindingsvergoeding van € 36.601,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij stelt dat zij er vanuit mocht gaan dat ter compensatie van de volgens haar onterechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst “398 vakantiedagen” in plaats van “398 vakantie-uren” in de overeenkomst was opgenomen. Voorts stelt zij dat zij de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben gesloten als geen 398 vakantiedagen, maar 398 vakantie-uren zouden worden vergoed. De kern van het geschil betreft de vraag of de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, zoals die thans voorligt, dient te worden nagekomen.

Het Hof oordeelt als volgt. Naar het voorlopig oordeel van het hof mocht werkneemster er in de gegeven omstandigheden niet van uitgaan dat Strukton welbewust uitbetaling van 398 vakantiedagen in plaats van 398 vakantie-uren in de overeenkomst had opgenomen ter compensatie van de volgens werkneemster onterechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Er bestond geen goede grond voor werkneemster te veronderstellen dat Strukton een geste van deze aard en omvang zou doen in de richting van werkneemster zonder daaromtrent met haar besprekingen en/of onderhandelingen te voeren. Het argument van werkneemster dat Strukton op deze wijze een extra vergoeding wilde versluieren, omdat een hogere (ontbindings)vergoeding niet mogelijk was dan wel gevoelig lag, is niet valide, zeker nu werkneemster wist dat Strukton niet tevreden was over haar functioneren. Bovendien is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen waarom een hogere (ontbindings)vergoeding niet mogelijk was of gevoelig lag. Het had juist op de weg van werkneemster gelegen te informeren of Strukton daadwerkelijk 398 vakantiedagen wilde uitkeren, alleen al omdat dit niet logisch was en - zo valt ook uit de stellingen van werkneemster zelf af te leiden - ongebruikelijk is. Dit klemt te meer nu vast staat dat werkneemster 398 vakantie-uren had en juist dat aantal - in vakantiedagen - is opgenomen in de overeenkomst. Het hof kan werkneemster dan ook niet volgen in haar stelling dat Strukton een zo onbegrijpelijke fout moet hebben gemaakt indien niet 398 vakantiedagen maar 398 vakantie-uren zou zijn bedoeld, dat - nu voor beide partijen duidelijk was dat werkneemster geen 398 vakantiedagen kon hebben opgebouwd - werkneemster juist daarom niet behoefde te begrijpen dat sprake was van een fout.

Ten aanzien van de vordering van werkneemster Strukton te veroordelen tot betaling van voormelde ontbindingsvergoeding overweegt het hof het volgende. Voor de beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding zal de rechter onder meer hebben te onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, waarbij een verzwaarde motiveringsplicht geldt (HR 14 april 2000, NJ 2000, 489), maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. Dat werkneemster een spoedeisend belang heeft in deze is voldoende aannemelijk geworden en van een restitutierisico is niet gebleken. Het hof acht de vordering voldoende aannemelijk, nu deze voortvloeit uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst en onvoldoende is gebleken van nadere voorwaarden die dienen te zijn vervuld alvorens betaling kan plaatsvinden. Deze vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed.