Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werkgever heeft werknemer een aanbod gedaan tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Wegens vertraging, waarvan niet vaststaat aan wie van partijen deze is te wijten, komt pas ruim anderhalf jaar na aanvang van de arbeidsovereenkomst een pensioenovereenkomst tot stand (november 2002). Werknemer is binnen één jaar na aanvang van de verzekeringsovereenkomst arbeidsongeschikt geworden. Verzekeraar weigert premievrije voortzetting, op grond van de polisvoorwaarde dat dit slechts kan als de verzekering langer dan een jaar heeft geduurd. Werknemer vordert in deze procedure dat werkgever hoofdelijk veroordeeld wordt tot het treffen van een zodanige voorziening dat vanaf maart 2006 alsnog pensioenopbouw plaatsvindt ten koste van gedaagde, als ware er sprake van premievrije voortzetting conform het destijds geldende pensioenreglement en verzekeringsvoorwaarden, tot eisers 65e verjaardag. Werknemer stelt dat gedaagde de pensioentoezegging niet tijdig is nagekomen, waardoor eiser schade lijdt en zal lijden. Tevens stelt eiser dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door zich onvoldoende in te spannen tijdig aan de pensioentoezegging te voldoen. Vordering werknemer tot schadevergoeding wordt afgewezen bij gebrek aan causaal verband.

Op grond van de polisvoorwaarden van de pensioenverzekeraar vindt bij arbeidsongeschiktheid slechts uitkering plaats indien de verzekering ten minste één jaar heeft geduurd. Geoordeeld wordt dat noch voor eiser noch voor gedaagde tijdens de besprekingen over de invulling van de pensioentoezegging te verwachten was dat als niet vóór maart 2002 - zijnde een jaar voordat gedaagde arbeidsongeschikt zou worden - een pensioenovereenkomst zou worden gesloten, dit tot gevolg zou hebben dat eiser geen recht zou hebben op vrijstelling van premiebetaling op grond van de verzekeringsvoorwaarden. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij gedaagde erop heeft gewezen dat hij een pensioenregeling wenste, ook in verband met zijn gezondheid in het verleden, doch dit leidt er niet toe dat gedaagde erop bedacht had dienen te zijn dat eiser op korte termijn arbeidsongeschikt zou kunnen worden en dat uitstel van een regeling tot gevolg zou kunnen hebben dat eiser in dat geval te kort verzekerd zou zijn om in aanmerking te komen voor premievrijstelling. Gelet op de omstandigheid dat het niet waarschijnlijk was dat vertraging in de totstandkoming van de pensioenovereenkomst de schade die eiser lijdt tot gevolg zou hebben, wordt geoordeeld dat deze vermogensschade niet aan gedaagde is toe te rekenen. De vorderingen van werknemer zijn dan ook reeds om deze reden niet toewijsbaar.