Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Na reorganisatie heeft eiser een nieuw takenpakket. Daaronder valt niet langer het verrichten van storingsdienstactiviteiten, welke eiser steeds gedurende een week per maand had verricht. Thans vordert eiser vakantiegeld over deze additionele werkzaamheden, alsmede uitbetaling van deze toeslag in zijn nieuwe functie.

Ten aanzien van de vergoeding voor de arbeid in de storingsdienst is de kantonrechter van oordeel dat zij gezien moet worden als loon waarover de vakantiebijslag verschuldigd is. Vakantiebijslag behoeft volgens artikel 6 Wet Minimumloon Minimumvakantiebijslag (WMM) niet te worden betaald over verdiensten uit overwerk, maar de onderhavige verdienste valt naar het oordeel van de kantonrechter niet onder een van de overigens in art. 6 WMM genoemde uitzonderingen. De vordering van eiser tot uitbetaling van acht procent vakantiebijslag over het loon ter zake van de storingsdienst over de periode juni 2000 tot en met 31 december 2006 is derhalve toewijsbaar. De verdiensten dienen bovendien als loon in de zin van artikel 7:625 BW te worden gezien. De vordering ter zake van deze wettelijke verhoging wordt beperkt tot 20 procent bruto.

In het kader van dit Sociaal Plan (Sherpa 2006-2008) is in het hoofdstuk (5) dat betrekking heeft op de rechten van eiser, een regeling getroffen ter zake van salaris bij een hogere en bij een lagere doch passende functie en voorts voor afbouw van de onregelmatigheidstoeslag. De kantonrechter is van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat het verrichten van storingsdienst naast aspecten van onregelmatige dienst als bedoeld in artikel 7:1 lid 4 van de CAO ook elementen van consignatie bevat, zodat de regeling in artikel 5.4 van het Sociaal Plan van Sherpa niet zonder meer op eisers bijzondere situatie van toepassing is. Derhalve dient de vordering van eiser, die kennelijk gebaseerd is op toepassing van dit Sociaal Plan, te worden verstaan als een beroep op de toepassing van de afbouwregeling, nu er onvoldoende zwaarwichtige redenen door Sherpa zijn aangevoerd, tengevolge waarvan het loon dat betrekking heeft op de storingsdienst in het geheel niet meer behoeft te worden betaald. De kantonrechter is van oordeel dat er voor het verval van de functie en de daarbij behorende storingsdienst zwaarwichtige redenen als bedoeld in artikel 7:613 BW zijn, maar dat het belang van eiser daardoor wordt geschaad en dat dit belang desondanks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 7:613 BW moet wijken, doordat Sherpa een (in samenspraak met vakbonden overeengekomen maar op de onderhavige casus niet naadloos toepasbare) af bouwregeling kent die naar analogie op de onderhavige casus dient te worden toegepast. Dat betekent dat, nu eiser geboren is in 1955 en derhalve in 2006 nog geen 55 jaar oud was, maar wel de vijftig was gepasseerd, de subsidiaire vordering van eiser ter zake van de verdiensten uit storingsdiensten toewijsbaar is.