Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 28 oktober 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:10524
Feiten
Werknemer is sinds 1 november 2024 in dienst bij Horeca Groep Limburg B.V. (hierna: werkgeefster). Partijen zijn een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeengekomen voor de duur van zeven maanden. Op 6 mei 2025 heeft werkgeefster aan werknemer laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Op 16 mei 2025 heeft werknemer zich ziek gemeld. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd liep tot en met 31 mei 2025. Werknemer verzoekt veroordeling van werkgeefster tot betaling van de aanzegvergoeding alsmede betaling van openstaande overuren, opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen en een omzetvergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Aanzegvergoeding
In dit geval had werkgever vóór 1 mei 2025 schriftelijk het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moeten aanzeggen. Vast staat dat deze mededeling op 6 mei 2025 schriftelijk is gedaan door werkgeefster. Werkgeefster is dus zes dagen te laat en moet in elk geval voor die dagen naar rato van het loon van werknemer een aanzegvergoeding betalen. Dit komt neer op een bedrag van € 852,42 bruto.
Overuren, vakantiedagen en omzetvergoeding
Ter zitting is komen vast te staan dat werknemer de administratie van de overuren steeds zelf heeft bijgehouden en dat werkgeefster deze uren ook steeds heeft uitbetaald. Dit is gedurende het dienstverband geen discussiepunt tussen partijen geweest. Zonder nadere toelichting van werknemer acht de kantonrechter het onbegrijpelijk dat werknemer in het kader van deze procedure van mening is dat er nog een aanzienlijk hoog restant aan onbetaalde overuren is. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Het verzoek tot uitbetaling van opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen (€ 1.866,48 bruto) wordt toegewezen. Ten slotte wijst de kantonrechter het verzoek met betrekking tot de omzetvergoeding af. Werknemer heeft niet onderbouwd hoe hoog de omzet was. Ieder partij dient de eigen proceskosten te dragen.
