Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 15 oktober 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:11529
Beroep op klachtplicht slaagt. Niet valt in te zien waarom werknemer in de eerdere procedures tussen partijen de op dat moment opeisbare vakantietoeslag niet heeft kunnen betrekken.

Feiten

Werkneemster is op 1 november 2021 bij werkgever (eenmanszaak) in dienst getreden. Werkgever en werkneemster zijn op 11 november 2021 met elkaar gehuwd. Tussen partijen zijn ernstige huwelijksproblemen ontstaan. Partijen zijn de afgelopen jaren in diverse gerechtelijke procedures verwikkeld, zowel betrekking hebbende op de echtscheiding als op de (afwikkeling van de) arbeidsovereenkomst. Werkneemster heeft bij dagvaarding van 6 september 2023 een kort geding tegen werkgever aangespannen, omdat het salaris niet (tijdig) was betaald. Die loonvordering is gedeeltelijk toegewezen bij vonnis in kort geding van 10 november 2023 van de rechtbank Noord-Holland. Vervolgens heeft werkgever een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst geïnitieerd. Bij beschikking van 6 februari 2024 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2024 op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij is de wettelijke transitievergoeding toegekend en de door werkneemster verzochte billijke vergoeding afgewezen. Werkneemster is in hoger beroep gegaan en het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 17 december 2024 (alsnog) een billijke vergoeding van € 7.000 aan werkneemster toegekend. In deze procedure vordert werkneemster een verklaring voor recht dat werkgever aan haar over het gehele dienstverband 8% vakantietoeslag is verschuldigd. Dit heeft zij nimmer uitbetaald gekregen. Zij vordert om die reden veroordeling van werkgever tot betaling van vakantietoeslag van € 7.540 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 juli 2022.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemers hebben wettelijk recht op 8% vakantietoeslag. Werkgever voert aan dat in dit geval sprake was van een all-in salaris. De kantonrechter verwerpt dit verweer en oordeelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de vakantietoeslag niet was inbegrepen in de maandelijkse salarisbetalingen van € 3.250. Werkgever is er niet in geslaagd dit te bewijzen. Werkgever beroept zich op de klachtplicht (artikel 6:89 BW). Vakantietoeslag is een wettelijk recht dat elke werknemer jegens de werkgever heeft en dat voor wat betreft de hoogte direct afhankelijk is van de hoogte van het salaris. Het is daarmee zo onlosmakelijk verbonden met het salaris, dat het niet betalen van vakantietoeslag moet worden aangemerkt als een gebrek in de nakoming van de (loon)betalingsverplichtingen van de werkgever. De vakantietoeslag is door werkgever niet betaald en het gebrek staat daarmee vast. De klachtplicht in het arbeidsrecht houdt - kort gezegd - in dat werknemers tijdig moeten klagen over gebreken in de prestatie van de werkgever, zoals het niet (volledig) ontvangen van loon, omdat anders hun recht daarop vervalt. De kantonrechter stelt vast dat werkneemster voor het eerst heeft verzocht om uitbetaling van de achterstallige vakantietoeslag bij brief van haar gemachtigde van 4 juni 2024. Werkneemster werd, in ieder geval vanaf 6 september 2023 toen zij een kort geding tegen werkgever aanspande inzake achterstallige loonbetalingen, bijgestaan door haar gemachtigde. De vakantietoeslag over de periode tot 1 juni 2023 was op dat moment opeisbaar. Niet valt in te zien waarom werkneemster in de eerdere procedures tussen partijen (in kort geding en/of als onderdeel van haar tegenverzoek in de ontbindingsprocedure) de op dat moment opeisbare vakantietoeslag niet heeft kunnen betrekken. De kantonrechter oordeelt daarom dat werkneemster over het niet betalen van vakantietoeslag voor de periode tot 1 juni 2023 niet tijdig heeft geklaagd. Haar vorderingen worden om deze reden in zoverre afgewezen. Dit geldt niet voor de vakantietoeslag over de periode van 1 juli 2023 tot 1 april 2024. De opeisbaarheid daarvan was immers 1 mei 2024 (een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst). Het verzoek om deze vakantietoeslag uit te betalen op 4 juni 2024 is slechts één maand (en een paar dagen) later gedaan en daarmee tijdig. De vordering inzake de vakantietoeslag over deze periode wordt toegewezen.