Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 24 september 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:5018
Vordering werkgeefster in verband met restantschuld werknemer op € 6 aan lunchkosten na grotendeels afgewezen. Door werknemer gevorderde vakantiebijslag en vakantie-uren toegewezen.

Feiten

Werknemer is in mei 2024 op staande voet ontslagen. Bij de afrekening heeft werkgeefster e.e.a. verrekend. De verrekening was niet toereikend. Werkgeefster vordert betaling van het restant aan gemaakte kosten voor genoten rijlessen, lunch en de aanschaf van een privélaptop, rente en kosten. Werknemer vordert betaling van vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen en ziekte-uren.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Een door werknemer verschuldigd bedrag van € 6 aan genoten lunch is vast komen te staan, dit bedrag wordt toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat werkgeefster bevoegd was om de kosten van de door werknemer genoten rijlessen te verrekenen met zijn laatste salarisbetaling. Uit het Personeelshandboek volgt namelijk niet dat werkgeefster in de hier voorliggende situatie een verrekeningsbevoegdheid toekomt. Zo is niet duidelijk wat wordt bedoeld met de zinssnede “mocht de medewerker uit dienst treden” en of dit van toepassing is op de situatie waarin sprake is van een ontslag op staande voet. De bepaling lijkt eerder te zien op de situatie dat een werknemer ontslag neemt, hetgeen voor bepaalde investeringen van een werkgever ook niet ongebruikelijk is. Voor zover daar al enige onduidelijkheid over zou kunnen bestaan, dient deze, zonder dat hierbij enig inhoudelijk oordeel over de redelijkheid van deze bepaling wordt gegeven, voor rekening en risico van werkgeefster als werkgever te komen. Deze bepaling wordt daarom in haar nadeel uitgelegd. Ten aanzien van de laptop stelt werknemer dat het hele bedrag al is afbetaald. Werkgeefster heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat dit niet het geval is. De kantonrechter is van oordeel dat uit de loonstrook en de toelichting van werkgeefster niet volgt op welke specifieke dagen werknemer onbetaald verlof heeft genoten, welke tot de inhouding op zijn laatste salarisbetaling heeft geleid en ook mocht leiden. Voor zover dit is veroorzaakt door het aanmerken van dagen na een ziekmelding als onbetaalde verlofdagen, merkt de kantonrechter op dat het niet aan de werkgever is om te beoordelen dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid. Ook overigens is niet duidelijk waaruit volgt dat werknemer te veel verlofdagen zou hebben opgenomen, waardoor hij een negatief verlofsaldo had. Hiervan heeft werkgeefster geen concrete gegevens overgelegd, wat, gelet op de betwisting van werknemer, wel op haar weg had gelegen. Dat het vakantiegeld feitelijk niet aan werknemer is uitbetaald, staat verder ook vast. Dat heeft werkgeefster ook erkend. De daarvoor aangevoerde verrekening mocht (behoudens de € 6 voor de lunchkosten) echter niet plaatsvinden, omdat die verrekening grotendeels zag op bedragen die niet door werknemer waren verschuldigd. Het vakantiegeld had dan ook feitelijk aan werknemer uitgekeerd moeten worden. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 20% omdat het een eindafrekening betreft. Werkgeefster wordt in de proceskosten veroordeeld.