Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 16 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11850
Feiten
Werknemer werkte sinds 1 juli 2024 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar bij werkgeefster. Werknemer heeft zich op 15 december 2024 ziek gemeld bij werkgeefster. Uiteindelijk is bij werknemer de diagnose Myasthenia Gravis, een chronische spierziekte, vastgesteld. Werknemer is op 15 april 2025 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 15 april 2025 heeft werkgeefster een viertal redenen voor het ontslag op staande voet genoemd: (i) opzettelijke misleiding van werkgeefster en de bedrijfsarts, (ii) werkweigering, (iii) een ernstige vertrouwensbreuk en (iv) het niet meewerken aan/belemmeren van de re-integratie. Werkgeefster heeft in deze brief vermeld dat uit het observatieverslag van de bedrijfsrecherche blijkt dat werknemer op meerdere dagen in maart 2025 zelfstandig auto heeft gereden en dat werkgeefster heeft geconstateerd dat hij op 13 april 2025 heeft deelgenomen aan de marathon van Rotterdam en dat hij deze ook heeft uitgelopen, terwijl in de rapportage van de bedrijfsarts van 1 april 2025 is opgenomen dat werknemer nog niet zelfstandig auto rijdt en dat sprake is van beperkingen met betrekking tot langdurige/zware fysieke inspanning. Werknemer legt zich bij het ontslag neer, maar vraagt onder meer om een billijke vergoeding, de transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft op 1 april 2025 een bezoek gebracht aan de bedrijfsarts in Den Bosch. Werknemer heeft verklaard dat hij toen tegen de bedrijfsarts heeft gezegd dat hij sinds eind februari 2025 kleine stukjes auto rijdt maar dat hij nog niet in staat was om langere afstanden te rijden. De kantonrechter vindt deze verklaring plausibel. Deze strookt ook met de bevindingen van de bedrijfsrecherche, die heeft geconstateerd dat werknemer slechts enkele (zeer) korte ritjes met de auto heeft gereden. De verklaring van werknemer vindt bovendien steun in de verklaring van zijn broer van 22 augustus 2025, die hem naar het consult met de bedrijfsarts in Den Bosch heeft gereden. De conclusie is dat op grond van de door werkgeefster aangevoerde feiten en omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat werknemer de bedrijfsarts en werkgeefster heeft misleid over het auto rijden. Ook kan niet worden geoordeeld dat werknemer de bedrijfsarts en werkgeefster heeft misleid over het hardlopen. Werknemer heeft gesteld dat hij al tijdens het eerste consult bij de bedrijfsarts op 3 januari 2025 heeft meegedeeld dat hij 4 keer per week hard liep en dat hij in training was voor de marathon van Rotterdam. Dat dit niet als zodanig in de rapportage van de bedrijfsarts is opgenomen kan niet aan werknemer worden verweten. Indien werkgeefster daar prijs op had gesteld, had het op haar weg gelegen om dit met de bedrijfsarts te bespreken. Werkgeefster wist toen immers ook al dat werknemer zeer actief was met hardlopen en dat hij recent al een halve marathon had gelopen. Het voorgaande leidt er tevens toe dat er geen sprake is van werkweigering, een door werknemer veroorzaakte ernstige vertrouwensbreuk en het niet meewerken aan/belemmeren van zijn re-integratie voor zover dat is gebaseerd op de stellingen van werkgeefster met betrekking tot het hardlopen en/of het autorijden. Het ontslag is vanwege het ontbreken van een dringende reden niet geldig. Aan werknemer wordt een billijke vergoeding van € 50.000 toegekend.
