Rechtspraak
Feiten
VAERSA is een overheidsonderneming die belast is met de uitvoering van overheidsinvesteringen ter verbetering van natuurgebieden van het Europese ecologische netwerk Natura 2000. Hiertoe is VAERSA actief in natuurgebieden op het gehele grondgebied van de autonome gemeenschap Valencia door middel van vijftien brigades. Het biodiversiteitspersoneel dat aan deze brigades is toegewezen, bekend onder de naam “Natura 2000-personeel”, werkt in micronatuurreservaten. Om vanaf een zogenoemd “basisvertrekpunt” naar die reservaten te gaan, beschikken deze werknemers over voertuigen van VAERSA. De “basis” zijn vaste locaties, voor elke brigade, in een referentiegemeente binnen het natuurgebied waar de werknemers hun taken uitvoeren. De kernvraag is of de reistijd van de basis naar het betreffende reservaat moet worden beschouwd als arbeidstijd.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Reistijd van basis naar werkobject (natuurreservaat) is arbeidstijd
Wat het eerste bestanddeel van het begrip “arbeidstijd” betreft, volgens hetwelk de werknemer zijn werkzaamheden of functie moet uitoefenen, heeft het Hof reeds geoordeeld dat werknemers moeten worden geacht hun werkzaamheden of functies uit te oefenen tijdens de reistijd van hun woonplaats naar de locaties van hun klanten, aangezien dergelijke reizen het noodzakelijke instrument zijn om technische werkzaamheden bij die klanten te kunnen uitvoeren. In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat werknemers in een dergelijke situatie hun werkzaamheden of functie uitoefenen gedurende die reistijd (HvJ EU 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C-266/14, ECLI:EU:C:2015:578, punten 32 en 34).
In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de betrokken werknemers hun werkzaamheden uitoefenen in natuurgebieden op het gehele grondgebied van de autonome gemeenschap Valencia, meer bepaald in verschillende micronatuurreservaten. Zij gaan niet rechtstreeks van hun woonplaats naar de aan hen toegewezen werkplek, maar moeten zich op een bepaald tijdstip naar een door VAERSA bepaald vertrekpunt begeven. Vanaf dit vertrekpunt, de zogenoemde “basis”, moeten zij zich met de andere teamleden verplaatsen in een voertuig dat eigendom is van VAERSA, wordt bestuurd door een werknemer van VAERSA en tevens het materiaal vervoert dat nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden in kwestie. Wanneer zij hun werk hebben beëindigd, worden die werknemers van die werkplek teruggevoerd naar de basis, van waaruit zij met hun eigen middelen terug naar huis gaan. Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de aangewezen ploegbazen elke maand onder meer op de hoogte worden gesteld van de exacte locatie van de werkplek. Onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, volgt hieruit dat de voorwaarden voor de verplaatsing van dit biodiversiteitspersoneel zijn vastgelegd door de werkgever, die met name het vervoermiddel, de plaats van vertrek en terugkomst, het tijdstip van vertrek van de verplaatsing en de bestemming, te weten een werkplek, aanwijst. Bijgevolg hebben deze werknemers geen vaste en gebruikelijke werkplek. Zij moeten zich noodzakelijkerwijs verplaatsen om de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde prestaties te leveren, met inachtneming van de door de werkgever opgelegde reisvoorwaarden. In die omstandigheden moeten dergelijke verplaatsingen worden geacht onlosmakelijk verbonden te zijn met hun hoedanigheid van lid van het biodiversiteitspersoneel en dus inherent te zijn aan de uitoefening van hun werkzaamheden. Bijgevolg moeten werknemers in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden geacht hun werkzaamheden of functie uit te oefenen tijdens de reistijd – aan het begin en het einde van de werkdag – van een door hun werkgever bepaalde plaats tot de werkplek waar zij hun werkzaamheden verrichten en terug. Onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten verificaties moet dus worden geoordeeld dat de werknemers in kwestie gedurende de tijd die nodig is om de reis te maken – die meestal niet kan worden verkort – niet vrij over hun tijd kunnen beschikken en zich niet met hun eigen zaken kunnen bezighouden, zodat zij ter beschikking van hun werkgevers staan (zie in die zin Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, punt 39).
Conclusie
Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EG) 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de tijd die wordt besteed aan heen- en terugritten die werknemers gezamenlijk, op een door de werkgever vastgesteld tijdstip en met een aan de werkgever toebehorend voertuig moeten verrichten om zich van een door de werkgever vastgestelde specifieke plaats te begeven naar de plek waar de kenmerkende prestatie wordt verricht die is vastgelegd in de tussen die werknemers en die werkgever gesloten arbeidsovereenkomst, moet worden beschouwd als “arbeidstijd” in de zin van deze bepaling.
