Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 3 april 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:6751
Feiten
Werknemer is op 6 september 2024 in dienst getreden bij werkgever in de functie van photoboothbezorger. Op 21 oktober 2024 heeft werkgever de arbeidsovereenkomst schriftelijk opgezegd met ingang van 21 oktober 2024. In de brief staat dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang is beëindigd, dat de dringende reden eerder is aangezegd en dat, naast het ontslag op staande voet, de arbeidsovereenkomst ook binnen de overeengekomen proeftijd is opgezegd. Werknemer verzoekt de kantonrechter om werkgever te veroordelen tot betaling van vergoedingen, waaronder de transitievergoeding, achterstallig loon, rente, kosten met overige nevenvorderingen. Werkgever heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de mondelinge behandeling.
Oordeel
Het niet verschijnen van werkgever komt voor zijn rekening en risico, omdat hij op juiste wijze is opgeroepen. Daarom wordt tegen hem verstek verleend. De kantonrechter zal beoordelen of de arbeidsovereenkomst op een van de in de brief vermelde ontslagwijzen (ontslag op staande voet of proeftijdontslag) rechtsgeldig is geëindigd. Dit is het geval. Werknemer heeft erkend dat het proeftijdontslag rechtsgeldig is en dit is volgens de kantonrechter ook zo. Werknemer heeft ter zitting aangevoerd dat de ‘naast’ uit de brief zo moet worden begrepen dat eerst het ontslag op staande voet moet worden beoordeeld. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is, ‘naast’ wijst immers op gelijktijdigheid. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd op 21 oktober 2024. Van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging dan wel een billijke vergoeding is geen sprake. De gevorderde transitievergoeding en het achterstallig loon zijn wel toewijsbaar.
