Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 27 maart 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:1343
Ontslag op staande voet blijft in stand. Verzoek tot vernietiging is te laat ingediend. Inschakeling recherchebureau. Geen recht op transitievergoeding. Loonstop was terecht.

Feiten

Werknemer is sinds 4 mei 2021 in dienst bij werkgeefster als technicus met een loon van € 2.638,46 bruto per maand. Op 23 januari 2024 heeft werknemer zich ziek gemeld. Werkgeefster stelt vast dat het re-integratieproces stagneert en benadrukt het belang dat werknemer en werkgeefster samenwerken om ervoor te zorgen dat de terugkeer naar het werk soepel en effectief verloopt. In het geval werknemer niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldoet, zegt werkgeefster een loonstop aan. In het vervolgtraject stelt de bedrijfsarts vast dat er beperkingen zijn waarmee bij de re-integratie rekening moet worden gehouden. Volgens werkgeefster houdt werknemer zich niet aan de afspraak dat hij tweemaal per week informatie zou verstrekken over hoe het met hem gaat, met als gevolg een loonstop per 3 augustus 2024. Werknemer vraagt een deskundigenoordeel aan. Het UWV concludeert dat het aangeboden werk onvoldoende passend is en dat werknemer per datum ziekmelding tot 21 oktober 2024 doorlopend arbeidsongeschikt is voor maatgevende arbeid. Werkgeefster heeft een recherchebureau ingeschakeld omdat zij het vermoeden had dat werknemer elders werkzaamheden zou verrichten. Op basis van een uitgebreide rapportage van het recherchebureau wordt werknemer op 4 december 2024 op staande voet ontslagen met als redenen dat hij tegen werkgeefster zou hebben gelogen en dat hij tijdens zijn ziekte elders werkzaamheden heeft verricht. Werknemer verzoekt primair vernietiging van het ontslag op staande voet, loondoorbetaling en subsidiair diverse vergoedingen. Werkgeefster stelt dat werknemer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en dat de overige verzoeken moeten worden afgewezen.

Oordeel

Werknemer is niet-ontvankelijk in zijn verzoek

Werkgeefster stelt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 4 december 2024. Op 4 december 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin werknemer op staande voet is ontslagen en dit is per brief van 5 december 2024 bevestigd. Werknemer heeft ter zitting erkend dat hij op 4 december 2024 mondeling is ontslagen. Dit betekent dat de vervaltermijn op 5 december 2024 is gaan lopen en eindigt op 4 februari 2025. Werknemer heeft het verzoekschrift tot vernietiging van het ontslag op 5 februari 2024 ingediend. Dat is te laat. In beginsel betekent dit dat werknemer in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet is ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het beroep van werknemer op de redelijkheid en billijkheid (slechte beheersing Nederlandse taal) slaagt niet omdat een dergelijk beroep slechts in uitzonderingsgevallen kan slagen. Werknemer heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld. Dat hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, moge zo zijn, maar werknemer erkent dat bij het gesprek van 4 december 2024 een tolk aanwezig is geweest en dat er tegen hem is gezegd dat hij werd ontslagen. Het ontslag op staande voet is daarmee onherroepelijk geworden. De veroordeling tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding is daarom ook niet toewijsbaar. Het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding is gelet op de vervaltermijn van drie maanden wel ontvankelijk. Het verzoek wordt echter afgewezen omdat er volgens de kantonrechter aanwijzingen zijn dat werknemer al voor de loonstop van 3 augustus 2024 tijdens zijn ziekte elders werkzaamheden verrichtte.

De loonstop was terecht

De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken dat werknemer ten onrechte niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen en dat de loonstop daarom terecht was opgelegd.

Werknemer moet de onderzoekskosten betalen

De kantonrechter acht het redelijk dat werkgeefster een onafhankelijk bureau heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar de werkzaamheden die werknemer verrichtte. Uit dit onderzoek volgt dat werknemer tijdens ziekte werkzaamheden uitvoerde. Werknemer wordt veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten.