Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11387
Kort geding. Werknemer en werkgever verschillen van mening over de functie-inschaling van werknemer. Vordering werknemer afgewezen.

Feiten

Werknemer werkte tot 1 april 2025 in de functie van medewerker hovenier bij werkgever. Hij vindt dat hij gelet op zijn werkervaring en het werk dat hij heeft gedaan had moeten worden ingeschaald in de functie van hovenier A en alsnog het hogere loon moet ontvangen. Werknemer wil dat werkgever wordt veroordeeld tot betaling van het verschil aan loon en het restant van de transitievergoeding. Verder wil werknemer dat werkgever zijn volledige advocaatkosten vergoedt omdat werkgever nergens op heeft gereageerd. Werkgever is het niet eens met werknemer. Werknemer werkte alleen onder toezicht en in aanwezigheid van werkgever. Hij bedankte voor de taken met meer verantwoordelijkheden. Dit past bij de functie van medewerker hovenier. Werkgever heeft dit aan werknemer laten weten. Wat werkgever betreft, is het dienstverband netjes afgewikkeld en is ook tijdens het dienstverband alles altijd naar tevredenheid verlopen.

Oordeel

Geen spoedeisend belang

In het algemeen geldt dat een loonvordering naar haar aard spoedeisend is. De achterliggende gedachte is dat een werknemer afhankelijk is van de betaling van het loon om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat speelt hier niet. Het gaat in deze zaak niet om achterstallige betaling van het overeengekomen loon, maar over een verschil van mening over de vraag of werknemer recht had op betaling in een hogere schaal dan de schaal die werkgever hem betaalde. De arbeidsovereenkomst is al beëindigd. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet spoedeisend op grond waarvan de vordering wordt afgewezen.

In het geval van een inhoudelijke beoordeling

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft ook bij een inhoudelijke beoordeling de vordering van werknemer in dit kort geding geen kans van slagen. De kantonrechter vindt voor dit moment dat op basis van wat partijen hebben aangevoerd voldoende aannemelijk is dat de inschaling als ‘medewerker hovenier’ - de laagste hoveniersfunctie die de cao kent - niet juist was gelet op de werkzaamheden die werknemer voor werkgever heeft uitgevoerd. Maar daarmee is zeker nog niet gezegd dat werknemer dan in de functie van hovenier A had moeten worden ingeschaald. Naarmate de functieschalen oplopen nemen de moeilijkheidsgraad en de omvang van de werkzaamheden toe. De functieschalen kennen wat de omschrijving van de werkzaamheden betreft ook de nodige overlap. Op basis van wat werknemer in het kader van deze procedure heeft aangevoerd – en gelet op de ter zitting gegeven toelichting op zijn werkzaamheden (zie hiervoor) – heeft hij te weinig gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat hij in de functie van hovenier A had moeten worden ingeschaald.