Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 juli 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11258
Feiten
Werkgeefster verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 oktober 2025 omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens werkgeefster is dit niet aan werkneemster te wijten. Werkneemster ontkent niet dat de arbeidsverhouding is verstoord. Zij onderkent dat bij werkgeefster geen mogelijkheden zijn tot herplaatsing. Werkneemster refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat de partijen het erover eens zijn dat de arbeidsverhouding is verstoord en dat het daardoor niet meer mogelijk is om samen te werken. Dit is een redelijke grond en herplaatsing ligt niet voor de hand (artikel 7:669 lid 1 en 3 onder g BW). Er is sprake van een opzegverbod, maar partijen zijn het erover eens dat er omstandigheden zijn waardoor de arbeidsovereenkomst in het belang van werkneemster moet eindigen en de kantonrechter heeft geen aanleiding om daar anders over te denken. Daarom wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden (artikel 7:671b lid 1 onder a, lid 2 en lid 6 onder b BW). De einddatum wordt vastgesteld op 1 oktober 2025 (artikel 7:671b lid 9 onder a BW). Werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling aan werkneemster van een beëindigingsvergoeding van € 6.000 bruto, waarin de transitievergoeding is inbegrepen. De proceskosten worden gecompenseerd.
