Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 1 juli 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:1816
Feiten
Werknemer is op 15 juni 2020 bij V-NOM Project- & Interimmanagement B.V. (hierna: werkgeefster) in dienst getreden op basis van een uitzendovereenkomst fase 1&2 voor de duur van vier weken. Op de uitzendovereenkomst was van toepassing de cao voor Uitzendkrachten NBBU. De uitzendovereenkomst is tweemaal stilzwijgend voortgezet, tot 6 september 2020. Op 31 juli 2020 heeft werknemer zich ziek gemeld. V-NOM heeft na de ziekmelding (90 procent van) het loon van werknemer doorbetaald tot 6 september 2020. Werknemer heeft V-NOM gedagvaard en gevorderd dat zij wordt veroordeeld tot betaling van een aanvulling op zijn Ziektewetuitkering over de periode vanaf 6 september 2020 tot en met week 30 van 2022. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. Werknemer vordert in hoger beroep een verklaring voor recht dat V-NOM gehouden is aan hem de aanvulling op de Ziektewetuitkering te voldoen. Kort gezegd zien de grieven van werknemer op het volgende. Volgens werknemer heeft de kantonrechter ten onrechte in het midden gelaten of er sprake is van een uitzendovereenkomst met of zonder uitzendbeding omdat de cao-bepalingen verschillend zijn voor een uitzendovereenkomst met of zonder uitzendbeding (grief 5). De beëindiging van de uitzendovereenkomst zonder aanvulling op de Ziektewetuitkering van werknemer is in strijd met onder meer het rechtszekerheidsbeginsel en het recht op bescherming van de werknemer, het gelijkheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid, aldus werknemer.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Uitzendbeding
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of zij een uitzendovereenkomst met uitzendbeding hebben gesloten. Het hof zal dit net als de kantonrechter in het midden laten. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat werknemer geen recht heeft op aanvulling van zijn Ziektewetuitkering indien sprake is geweest van een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding. Zoals hierna wordt overwogen, bestaat in het geval van werknemer evenmin recht op aanvulling indien sprake is geweest van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding. Het hof gaat er daarom veronderstellenderwijs van uit dat partijen een uitzendovereenkomst met uitzendbeding hebben gesloten.
Geen recht op aanvulling bij uitzendovereenkomst met uitzendbeding
Uit artikel 25 lid 2 cao volgt dat de uitzendkracht recht heeft op aanvulling van de Ziektewetuitkering als de uitzendovereenkomst met uitzendbeding eindigt bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid. De uitzendovereenkomst is in dit geval echter niet geëindigd bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 2023, AR 2023-0363), maar vanwege het aflopen van de overeenkomst voor bepaalde tijd. Nu de situatie uit artikel 25 lid 2 cao zich hier niet voordoet, kan werknemer geen aanspraak maken op deze aanvulling van zijn Ziektewetuitkering.
Goed werkgeverschap
Verder heeft werknemer betoogd dat hij recht heeft op aanvulling van zijn Ziektewetuitkering met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het recht op bescherming van de werknemer, het gelijkheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid. Het hof begrijpt dat werknemer hiermee met zoveel woorden een beroep heeft willen doen op de verplichting van V-NOM om zich jegens hem als goed werkgever te gedragen. Dit beroept slaagt evenmin. Van strijd met goed werkgeverschap is het hof niet gebleken.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
