Rechtspraak
Feiten
Werknemers hebben in het kader van de Wet werk en bijstand in de periode van 2004 tot en met 2010 deelgenomen aan een re-integratieproject van de gemeente Tilburg. Tijdens dit project werden onder meer restauratiewerkzaamheden verricht aan oude treinstellen van (onder andere) Stichting Nederlands Spoorwegmuseum. De werkzaamheden vonden plaats op het terrein van NedTrain. Bovendien heeft (een toenmalig onderdeel van) NedTrain in 2005 in verband met deze werkzaamheden een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de gemeente Tilburg en Stichting Nederlands Spoorwegmuseum. In feitelijke instanties hebben werknemers aangevoerd dat zij tijdens deze werkzaamheden zijn blootgesteld aan chroom-6 en daardoor gezondheidsschade lijden of zullen (kunnen) lijden. Zij houden NedTrain daarvoor aansprakelijk. Tot de gevorderde schadevergoeding behoort mede een vergoeding wegens de angst voor gezondheidsschade door blootstelling aan chroom-6. Voorafgaand aan deze procedure hebben werknemers elk een tegemoetkoming van € 7.000 netto ontvangen uit hoofde van de ‘Regeling tegemoetkoming chroom-6’ die de gemeente Tilburg, NedTrain en Stichting Nederlands Spoorwegmuseum zijn overeengekomen. Deze procedure is (behalve op een verklaring voor recht dat NedTrain aansprakelijk is) gericht op vergoeding van schade via het aansprakelijkheidsrecht.
Het hof heeft – anders dan de rechtbank – de vorderingen van werknemers afgewezen, omdat werknemers hun vorderingen slechts als collectief en niet per individu hebben gemotiveerd en onderbouwd. Zij hebben slechts in het algemeen gesteld welke werkzaamheden zij hebben verricht in de loodsen van NedTrain en dat zij daarbij zijn blootgesteld aan chroom-6. Gelet op het gemotiveerde verweer van NedTrain had het volgens het hof op de weg van werknemers gelegen om ieder voor zich te stellen en te onderbouwen (1) in welke periode(s) hij/zij heeft deelgenomen aan het project, (2) welke werkzaamheden hij/zij in welke periode heeft verricht en (3) aan welke gezondheidsklachten hij/zij lijdt. Die gezondheidsklachten hadden zij bovendien met medische stukken moeten onderbouwen.
Conclusie A-G (Hartlief)
In zijn conclusie geeft de A-G een mooi overzicht van de (gebrekkige) aansprakelijkheidsspelregels bij beroepsziektes. De A-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep grotendeels omdat werknemers onvoldoende hebben aangetoond dat zij schade hebben geleden in de uitoefening van hun werkzaamheden. Aan het slot geeft de A-G nog de volgende overweging mee aan de Hoge Raad: 'Mocht Uw Raad mij hierin volgen, dan krijgen [eisers] in deze procedure nul op het rekest: geen verklaring voor recht dat NedTrain aansprakelijk is voor de door hen geleden en nog te lijden schade en geen schadevergoeding. Een dergelijke afloop van deze zaak heeft iets onbevredigends, omdat op zijn minst niet kan worden uitgesloten dat een aantal personen een schadevergoeding misloopt waarop hij/zij recht zou hebben gehad, indien de vordering op individueel niveau voldoende zou zijn onderbouwd. Uit het bestreden arrest en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof leid ik af dat ook het hof hiervoor oog heeft gehad. Omdat [eisers] hun vorderingen echter steeds hebben gebaseerd op en hebben toegelicht met algemene stellingen, heeft een toetsing aan de regels van het aansprakelijkheidsrecht en de bijbehorende regels van stelplicht en bewijslast het hof naar een afwijzend oordeel over die vorderingen geleid. Dat oordeel is wat mij betreft goed navolgbaar – zoals ik heb geschetst, is de rek in het aansprakelijkheidsrecht niet oneindig – maar dat laat onverlet dat de uitkomst teleurstelt.'
Oordeel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).