Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 31 oktober 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:8920
Feiten
Werkneemster is sinds 29 augustus 2007 in dienst bij GVB als tramconductrice. Zij verdiende een maandsalaris van € 3.074 exclusief emolumenten. Op 30 juli 2024 heeft GVB haar op staande voet ontslagen. Volgens de ontslagbrief heeft werkneemster het haar toegekende zorgverlof niet gebruikt voor het verzorgen van haar moeder in Suriname. GVB verwijt haar dat zij langer vakantie heeft opgenomen dan afgesproken, dat zij het zorgverlof niet correct heeft aangewend, en dat zij het vertrouwen van GVB ernstig heeft beschaamd. Werkneemster heeft verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en om wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. Subsidiair vraagt zij om toekenning van een billijke vergoeding van € 25.000, het loon over de opzegtermijn en de transitievergoeding van € 19.500 bruto.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig gegeven. Het verzoek van werkneemster tot vernietiging van het ontslag wordt toegewezen. GVB wordt veroordeeld tot doorbetaling van loon vanaf 30 juli 2024, vermeerderd met emolumenten, wettelijke verhoging (gemaximeerd op 25%) en wettelijke rente. Wel is sprake van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van GVB niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden per 1 februari 2025. Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werkneemster, heeft zij recht op een transitievergoeding van € 19.284,85 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente.