Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 20 augustus 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:5729
Het terugvorderen van studiekosten is in strijd met het goed werkgeverschap omdat onvoldoende is gebleken waarom werkgever de arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd.

Feiten

Werknemer is op 10 oktober 2022 in dienst getreden bij werkgever in de functie van leerling-monteur. De arbeidsovereenkomst gold voor een jaar. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Technisch Installatiebedrijf van toepassing. Partijen hebben op 11 november 2022 een studieovereenkomst gesloten met daarin opgenomen een terugbetalingsverplichting. Werkgever heeft per brief van 21 augustus 2023 aan werknemer medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. In de brief is aangekondigd dat een verrekening met de eindafrekening zou volgen. Op 17 oktober 2023 heeft werkgever € 6.000 aan studiekosten in rekening gebracht bij werknemer en  € 1.372,05 aan loon verrekend met dit bedrag, zodat € 4.627,95 resteert. Ondanks sommatie is werknemer niet tot betaling overgegaan. Werkgever vordert veroordeling van werknemer tot betaling van € 5.471,32 (bestaande uit € 4.627,95 aan hoofdsom, € 587,80 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 255,57 aan wettelijke rente berekend tot 17 juli 2024). Werknemer stelt dat de voorwaarden waaronder moet worden terugbetaald tegenstrijdig zijn en niet duidelijk. Ook was het niet de keuze van werknemer om te vertrekken, maar heeft werkgever zijn arbeidsovereenkomst niet verlengd.

Oordeel

Tijdens de mondelinge behandeling heeft werkgever onweersproken aangevoerd dat het deel van de studiekosten waarvan terugbetaling wordt gevorderd ziet op interne scholing voor het behalen van competenties die niet noodzakelijk waren voor het uitoefenen van de functie. Werkgever was ook niet op grond van Unierecht, nationaal recht of de cao verplicht om deze scholing aan te bieden. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom geen sprake van nietigheid van de studieovereenkomst in de zin van artikel 7:611 lid 4 van het BW. Werkgever mocht dan ook voor dit deel van de scholing met werknemer een studiekostenbeding afspreken. De kantonrechter oordeelt dat werkgever - over de vraag of het studiekostenbeding ertoe leidt dat werknemer studiekosten moet terugbetalen - heeft voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden in het arrest van 10 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC2816 (Muller/Van Opzeeland). Dit betekent dat werknemer in beginsel de resterende studiekosten zou moeten terugbetalen. De bevoegdheid van een werkgever om studiekosten via een dergelijk beding terug te vorderen wordt echter begrensd door de wettelijke eisen van goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter oordeelt dat die grenzen in de gegeven omstandigheden zijn overschreden omdat onvoldoende duidelijk geworden wat de basis is van het gestelde gebrek aan vertrouwen aan de kant van werkgever om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Dit leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat werknemer er met zijn handelen ten minste mede toe heeft bijgedragen dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd.