Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 6 augustus 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:4169
Feiten
Werknemer en werkgever hebben op 16 mei 2024 een arbeidsovereenkomst gesloten. Op grond daarvan is werknemer vanaf 2 mei 2024 bij werkgever in dienst getreden als oproepkracht voor maximaal 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst gold voor bepaalde tijd tot en met 1 december 2024 en is op 23 oktober 2024 per 2 december 2024 verlengd met 12 maanden. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen op 1 december 2025. Werknemer heeft feitelijk altijd 40 uur per week gewerkt tot en met 10 november 2024. In de periode vanaf 11 november 2024 tot en met 17 december 2024 heeft hij niet gewerkt. Werkgever heeft werknemer in een brief van 8 november geschreven dat hij het ontslag van werknemer per 8 november 2024 bevestigt en dat zijn laatste werkdag 11 november 2024 zal zijn. Werknemer heeft werkgever vervolgens in een brief van 18 november 2024 geschreven dat hij zelf geen ontslag heeft genomen en dat hij het niet eens is met de inhoud van de brief van 8 november 2024. Hij heeft werkgever daarna nog eens schriftelijk in een ongedateerde brief meegedeeld dat hij beschikbaar is voor werk en heeft werkgever verzocht hem weer voor 40 uur per week op te roepen. Werkgever bevestigt dat het ontslag is ingetrokken en laat weten dat werknemer weer is ingedeeld in het rooster van de aankomende weken. Werknemer heeft vanaf 18 december 2024 zijn werkzaamheden voor werkgever hervat. Hij heeft tegenover werkgever aanspraak gemaakt op uitbetaling van zijn salaris in de periode tussen het ontslag en het herstel van het dienstverband. Hij heeft hierover met werknemer echter geen overeenstemming kunnen bereiken. Werknemer vordert werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon over de maanden november en december 2024. Werknemer stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat hij in de periode vanaf 11 november 2024 tot en met 17 december 2024 beschikbaar is geweest om 40 uur per week te werken. Volgens hem komt het feit dat hij in die periode geen werkzaamheden heeft verricht voor rekening en risico van werknemer en heeft hij op grond van artikel 7:628 BW recht op uitbetaling van zijn loon over deze periode.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat werknemer vanaf 11 november 2024 tot en met 17 december 2024 geen werkzaamheden voor werkgever heeft verricht voor rekening van wekgever komt en dat werkgever zijn loon over die periode op grond van artikel 7:628 BW moet doorbetalen. Werknemer heeft op papier een oproepovereenkomst, maar stelt dat hij voor 160 uur per maand wordt ingeroosterd en altijd 40 uur per week heeft gewerkt. Werkgever heeft dit niet betwist. De kantonrechter gaat er daarom op basis van artikel 7:610b BW van uit dat de arbeidsovereenkomst van werknemer een omvang heeft van 40 uur per week en dat van een echte oproepovereenkomst dus feitelijk geen sprake is. De kantonrechter leidt uit de berichten die op zitting zijn vertaald en wat partijen hierover hebben aangevoerd af dat werkgever werknemer op 6 november 2024 heeft meegedeeld dat het werk zou aflopen omdat er geen werk meer voor hem was. Dit terwijl werkgever de arbeidsovereenkomst nog op 23 oktober 2024 met twaalf maanden had verlengd. Werkgever is de dag daarna op zijn mededeling teruggekomen en heeft werknemer gezegd dat het werk niet zou stoppen, maar dat zijn uren zouden worden verminderd. Niet is gebleken dat werkgever werknemer vóór 17 december 2024 in de gelegenheid heeft gesteld zijn werkzaamheden voor 40 uur per week te hervatten en hem daadwerkelijk weer voor 40 uur heeft ingeroosterd. Tegen deze achtergrond komt het voor rekening van werkgever dat werknemer in de tussenliggende periode geen werkzaamheden heeft verricht. Werkgever moet het loon daarom op grond van artikel 7:628 BW aan hem uitbetalen.