Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 7 augustus 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:14765
Feiten
Werkneemster was sinds 1 augustus 2003 in dienst bij RdGG. Zij werkte bij het ziekenhuis in Delft als apothekersassistente. Bij de ingang van het ziekenhuis is een fietsenstalling. Op zaterdag 22 maart 2025 omstreeks half vier heeft een bezoeker van het ziekenhuis daar zijn fiets gestald, maar niet op slot gezet. De bezoeker heeft rond zes uur melding gedaan bij de beveiliging van het ziekenhuis dat zijn fiets er niet meer stond. Op maandag 24 maart 2025 kon de beveiliging de camerabeelden bekijken. Daarop was het volgende te zien. Op zaterdag 22 maart 2025 omstreeks half vijf pakt werkneemster haar fiets uit de stalling om na haar dienst naar huis te gaan. Daarbij valt de fiets van de bezoeker om. Werkneemster zet de fiets weer recht, bekijkt hem kort en gaat vervolgens op haar eigen fiets naar huis. Ongeveer drie kwartier later komt zij lopend terug naar het ziekenhuis, pakt de fiets van de bezoeker en neemt deze mee. Nadat werkneemster hiermee was geconfronteerd heeft zij op maandagavond 24 maart 2025 de fiets teruggezet. In een gesprek op 27 maart 2025 heeft werkneemster verklaard dat zij dacht dat het om een weesfiets ging, dat zij de fiets heeft meegenomen om die op te knappen en dat zij veel waarde hecht aan hergebruik en een circulaire samenleving. RdGG heeft bij brief van 31 maart 2025 aan werkneemster bericht dat zij op staande voet werd ontslagen. Werkneemster verzoekt RdGG onder meer te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 37.883,76 bruto, een transitievergoeding van € 22.800,41 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 13.451,60 bruto.
Oordeel
Een fiets wegnemen zonder toestemming van de eigenaar is diefstal en dat is een ernstig feit. Werkneemster heeft gesteld dat het geen diefstal was, omdat zij ervan uit mocht gaan dat het om een weesfiets ging: het slot was geforceerd, het zadel wiebelde, de standaard zat los en de fiets zag er slecht en niet onderhouden uit. Op de foto’s van de fiets in het dossier is echter geen slecht onderhouden fiets te zien. Werkneemster heeft bovendien geen enkele moeite gedaan om na te gaan of het echt om een weesfiets ging. Zij kan dus in redelijkheid niet de overtuiging hebben gehad dat het om een weesfiets ging. Het feit dat werkneemster tot dan toe al 21 jaar een onkreukbare staat van dienst had, maakt de ernst van het feit niet minder. Gelet op het voorgaande is het begrijpelijk dat RdGG tot de conclusie is gekomen dat zij werkneemster, die een verantwoordelijke functie had, niet meer kon vertrouwen. Daarom kan van RdGG niet verlangd worden dat zij een minder strenge maatregel dan ontslag op staande voet neemt. Ook het feit dat werkneemster, nadat zij met het feit werd geconfronteerd, heeft gezegd dat zij haar excuus aan de bezoeker wilde aanbieden en zijn schade wilde vergoeden, neemt de vertrouwensbreuk niet weg.
Werkneemster heeft aangevoerd dat RdGG had moeten begrijpen dat het ging om een impulsieve ondoordachte daad van haar, zonder kwade bedoelingen. Werkneemster heeft echter niet impulsief gehandeld. Zij is eerst naar huis gegaan en heeft er bewust voor gekozen lopend terug te gaan naar het ziekenhuis om met de bewuste fiets weer naar haar huis te kunnen gaan. Verder heeft RdGG er terecht op gewezen dat zij – achteraf – de intenties van werkneemster bij het wegnemen van de fiets niet objectief kan vaststellen en dus ook niet kan laten meewegen bij haar afweging wel of niet tot ontslag over te gaan.
De gevolgen van het ontslag voor werkneemster zijn ernstig. Zij staat te boek als iemand die is ontslagen wegens diefstal en zij heeft enige maanden geen inkomen gehad. Deze gevolgen waren voorzienbaar ten tijde van het ontslag. Een afweging van deze gevolgen voor werkneemster had echter niet tot een andere beslissing van RdGG moeten leiden, gezien de ernst van de vertrouwensbreuk. Het handelen van werkneemster moet eveneens worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen. Alle verzoeken van werkneemster worden daarom afgewezen.