Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 4 juli 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:9821
Eindbeschikking na eerdere ontbinding arbeidsovereenkomst. Veroordeling tot betaling transitievergoeding en billijke vergoeding, hoewel deze substantieel lager is dan verzocht.

Feiten

Verzoeker is per 1 maart 2006 bij gedaagde in dienst getreden. In 2018 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat werknemer de functie van banketbakker II vervult bij gedaagde. Werknemer is op 8 augustus 2024 overleden. De erven van werknemer hebben de procedure overgenomen. In een andere uitspraak op  4 juli 2025 heeft de kantonrechter de door werknemer verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst al uitgesproken. Er moet nog beslist worden over de transitievergoeding, de billijke vergoeding, de salarisspecificaties en de proceskosten. Werknemer verzoekt aan billijke vergoeding een bedrag van € 116.208 bruto.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Om de redenen genoemd in het eindvonnis in de zaak met zaaknummer 6485325 CV EXPL 17-40420 neemt de kantonrechter als uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding het basisloon waarop werknemer ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst op 20 december 2020 recht zou hebben gehad als hij toen niet ziek zou zijn geweest plus het bedrag dat hij gemiddeld per maand extra verdiende in verband met het grote aantal overuren dat hij werkte in de twaalf maanden voorafgaand aan zijn uitval. Uitgaande van de begin- en einddatum van de arbeidsovereenkomst en genoemde loonbestanddelen stelt de kantonrechter de transitievergoeding waarop werknemer recht heeft vast op € 19.157,46 bruto. Aan billijke vergoeding wordt een bedrag van € 7.500 toegekend, omdat de kantonrechter van oordeel is dat werknemer daarop aanspraak heeft in verband met het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van werkgeefster. Het toe te wijzen bedrag aan billijke vergoeding is aanzienlijk minder dan waarom verzocht is, maar dat komt doordat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en de kantonrechter de argumenten die werknemer hieraan wel ten grondslag heeft gelegd grotendeels niet deelt. Dat werkgeefster over een periode van negen jaar tot aan het pensioen van werknemer zijn loon zou moeten aanvullen uitgaande van zijn verdiencapaciteit vermeerderd tot het niveau van het loon dat hij bij werkgeefster zou hebben verdiend, vindt de kantonrechter niet billijk. Onwaarschijnlijk is dat werknemer tot aan zijn pensioen zou hebben doorgewerkt bij werkgeefster als geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten, waaronder het niet naleven van re-integratieverplichtingen door werkgeefster. In verband met dat laatste is werkgeefster al een loonsanctie opgelegd door het UWV waardoor zij een jaar langer loon heeft moeten betalen aan werknemer. Er is dus al sprake geweest van drie jaar loonbetaling tijdens ziekte. Arbeidsrechtelijk zijn wat zaken niet goed gegaan, maar dat zou er niet aan in de weg hebben gestaan om, als deze ontbindingsprocedure niet zou hebben gespeeld, met succes te kunnen aansturen op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in verband met de langdurige uitval door ziekte en het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting begin 2020. In het verzoekschrift is verwoord dat werknemer belemmerd wordt bij het vinden van ander werk door zijn lage opleiding, zijn eenzijdige arbeidsverleden bij werkgeefster, en zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal. Deze omstandigheden kunnen echter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden toegerekend aan werkgeefster. Aan de hoogte van de billijke vergoeding draagt ook bij dat werknemer geen cijfermatig inzicht heeft verschaft in de financiële berekening ervan, wat wel van hem mocht worden verlangd, mede omdat hij hierop reeds bij beschikking van 9 december 2020 is gewezen en waartoe hij ook nadien in de gelegenheid is geweest. Het verzochte bedrag is bovendien gebaseerd op de functie van banketbakker II en het daarbij behorende loon en niet op dat van de door het Hof Den Haag vastgestelde functie van productiemedewerker II, niveau II. Verweerster wordt in de proceskosten veroordeeld.