Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Nijmegen), 15 juli 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:6767
Feiten
Werknemer is sinds 1 september 2017 in dienst bij Radboud Universitair Medisch Centrum (hierna: 'Radboudumc'), in de functie van arts in opleiding tot specialist (aios). In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 2.4.4. Cao umc wordt aangegaan voor de duur van de opleidingsperiode in het Radboudumc. De arbeidsovereenkomst kan tussentijds worden opgezegd met inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen in de wet en de Cao umc. Op de arbeidsovereenkomst is het Kaderbesluit CGS van toepassing. Hieruit volgt dat wanneer de opleider het besluit neemt om de opleiding met de aios te beëindigen, deze de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in beroep te gaan. De opleiding eindigt zodra de Geschillencommissie de aios in het ongelijk heeft gesteld of zoveel eerder als de aios zich al dan niet na bemiddeling neerlegt bij het besluit van het hoofd van het opleidingsinstituut. De ratio van de aan het instellen van beroep toegekende schorsende werking is dat de aios hangende het beroep door kan gaan met zijn opleiding zodat, als de aios eventueel uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld, er geen “gat” in de opleiding is ontstaan. Radboudumc heeft op 3 februari 2025 mondeling aan werknemer meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst niet zal verlengen en dat deze eindigt per 19 maart 2025. In de schriftelijke bevestiging van 13 februari 2025 is opgenomen dat Radboudumc van mening is dat, nu er twee jaren van arbeidsongeschiktheid verstreken zijn, er geen reden meer is om de arbeidsovereenkomst opnieuw te verlengen. Werknemer heeft op 2 april 2025 een pro-formabezwaarschrift en op 17 april 2025 een aanvullend bezwaarschrift bij de Geschillencommissie KNMG ingediend omdat hij zich niet kon verenigen met het besluit van Radboudumc om zijn opleiding voortijdig/tussentijds te beëindigen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst met werknemer van rechtswege is geëindigd, dan wel of Radboudumc de arbeidsovereenkomst met werknemer de facto heeft opgezegd en of dit laatste rechtsgeldig kon. Tussen partijen staat vast dat zij één overeenkomst zijn aangegaan waarin de elementen opleiding en arbeid zijn vervat. Deze elementen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Partijen zijn het er (dan ook) over eens dat de arbeidsovereenkomst eindigt als de opleiding van de aios (tussentijds of door voltooiing) eindigt. Het strookt niet met de te beschermen, en expliciet beschermde, positie van de aios als werknemer als de arbeidsovereenkomst eerder eindigt dan de opleiding, omdat dit zou (kunnen) leiden tot een situatie waarin een aios onbezoldigd opleidingswerkzaamheden zou verrichten danwel een ‘gat’ in de opleiding ontstaat, omdat de aios niet meer tot het werk zou worden toegelaten. Radboudumc heeft in dit kader ook niet kunnen verklaren wat de status van de opleidingsovereenkomst, althans het deel van de overeenkomst dat ziet op de opleiding, nog is als de arbeidsovereenkomst reeds is beëindigd. Het element opleiding zal dan zinledig worden omdat er geen arbeidsovereenkomst bestaat op basis waarvan de opleiding feitelijk kan worden gevolgd. Op grond van het voorgaande in samenhang beschouwd oordeelt de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst pas eerst rechtsgeldig beëindigd kan worden op het moment dat de opleiding beëindigd is. Aangezien tussen partijen vaststaat dat de opleiding van werknemer formeel nog niet is geëindigd - de Geschillencommissie moet immers nog uitspraak doen - dient de brief van 13 februari 2025 gekwalificeerd te worden als een tussentijdse opzegging van de arbeidsovereenkomst. Aangezien deze opzegging niet voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 7:671 lid 1 BW is sprake van een niet-rechtsgeldige opzegging, die op grond van artikel 7:681 BW vernietigbaar is. Het verzoek van werknemer tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt daarom toegewezen.