Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 9 juli 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:3628
Werkneemster heeft in de vaststellingsovereenkomst (bewust) afstand gedaan van haar aanspraak op suppletie. Afwijzing vordering.

Feiten

Werkneemster is op 5 december 1988 in dienst getreden bij werkgever als consultant. Vanaf juni 2001 ontvangt zij een WAO-uitkering . Werkneemster heeft tijdens haar dienstverband deelgenomen aan de pensioenregeling van werkgeefster. Op 8 november 2004 heeft werkneemster aanspraak gemaakt op uitbetaling van de suppletie van de pensioentoezeggingen. Vanaf dat moment is hierover door partijen gecorrespondeerd, soms met tussenpozen van jaren. Partijen hebben op 9 juni 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2011 is beëindigd en waarin bepalingen zijn opgenomen over pensioenaanspraken van werkneemster en finale kwijting. Werkneemster stelt dat zij op grond van de tussen partijen overeengekomen pensioenregeling en een aan haar gedane toezegging recht heeft op een suppletie op haar arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf juni 2001. Werkneemster vordert  een verklaring voor recht dat zij aanspraak heeft op de suppletie, en de betaling van achterstallige en toekomstige suppleties. 

Oordeel

Anders dan werkgever heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat uit de brief van 1 juni 2001 en uit de pensioenreglementen wél kan worden afgeleid dat werkneemster recht had op een suppletie van 10% op haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het voorgaande betekent echter niet dat werkneemster ook nu nog aanspraak kan maken op de suppletie. Partijen hebben namelijk op 9 juni 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin hierover nadere afspraken zijn gemaakt. Op grond van die afspraken moet de vordering worden afgewezen. De kantonrechter stelt vast dat in het dossier twee versies zitten van de vaststellingsovereenkomst. De versies zijn geen kopieën van elkaar en de kantonrechter beschikt niet over de originelen. De inhoud van de beide versies komt overeen, maar de ondertekening niet. Werkneemster heeft een versie overgelegd met de handgeschreven toevoeging “getekend voor gezien” en met een bijlage. Werkgever heeft een versie overgelegd met de handtekeningen van partijen, zonder de toevoeging en zonder verwijzing naar een bijlage. Nu er twee versies bestaan van de vaststellingsovereenkomst, ligt het op de weg van werkneemster om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat zij de door haar in het geding gebrachte versie van de vaststellingsovereenkomst aan werkgever heeft gestuurd. Daar is zij niet in geslaagd. De kantonrechter acht het bovendien niet aannemelijk dat werkgever niet meer zou hebben gereageerd op de door werkneemster opgestelde bijlage, die op essentiële punten afweek van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Dit alles leidt tot de conclusie dat de vorderingen die betrekking hebben op de suppletie moeten worden afgewezen, omdat werkneemster daar in de vaststellingsovereenkomst (bewust) afstand van heeft gedaan.