Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 25 juli 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5082
Feiten
Werknemer is per 1 mei 2023 in dienst getreden bij Solar Centrum Nederland B.V. (hierna: SCN) in de functie van hoofdmonteur van zonnepanelen. Per 1 juli 2023 heeft Installatie Techniek Europa B.V. (hierna: ITE) het salaris uitbetaald. Op 4 december 2024 heeft werknemer een ernstig bedrijfsongeval gehad en is hij arbeidsongeschikt geraakt. Vanaf maart 2025 heeft werknemer geen salaris meer ontvangen. Werknemer voert aan dat hij een arbeidsovereenkomst heeft met SCN en dat SCN daarom gehouden is zijn loon te betalen. Subsidiair heeft werknemer zijn vorderingen gebaseerd op onrechtmatig handelen, omdat SCN volgens hem met een vooropgezet plan haar personeel heeft laten uitbetalen door ITE en vervolgens ITE heeft verkocht aan een katvanger om geen verplichtingen meer tegenover het personeel te hebben. Werknemer vordert een veroordeling van SCN en subsidiair ITE tot betaling van het loon vanaf maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. SCN betwist dat zij een arbeidsovereenkomst heeft met werknemer. Zij voert aan dat werknemer op 30 juni 2023 een arbeidsovereenkomst met ITE heeft getekend. Vanaf dat moment betaalde ITE het salaris van werknemer en was hij niet meer in dienst van SCN. De bestuurders van SCN hadden ITE opgericht zodat zij daarin de bij haar werkzame monteurs kon onderbrengen. Vervolgens huurde SCN ITE in voor het uitvoeren van installatiewerkzaamheden ten behoeve van door SCN verkochte projecten en opdrachten. SCN voert aan dat zij vanaf 1 juli 2023 geen loon meer aan werknemer heeft betaald, geen personeelsverantwoordelijkheid heeft gedragen en geen arbeidsgezag in arbeidsrechtelijke zin meer heeft uitgeoefend. Ook van onrechtmatig handelen is volgens SCN geen sprake. Volgens haar is de gekozen structuur, waarbij ITE als een aparte entiteit installatiewerkzaamheden verrichtte, legitiem en bedrijfseconomisch verantwoord. Daarbij betwist zij dat ITE is verkocht als reactie op het arbeidsongeval van SCN; de verkoop was volgens haar al rond voordat het bedrijfsongeval plaatsvond.
Oordeel
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Omdat eiser sinds maart 2025 geen loon meer heeft ontvangen, heeft hij gelet op de aard van de vorderingen een spoedeisend belang. Vast staat dat werknemer en SCN in april 2023 een arbeidsovereenkomst hebben ondertekend. SCN heeft echter aannemelijk gemaakt dat werknemer vanaf 1 juli 2023 in dienst is getreden bij ITE en dat de arbeidsovereenkomst met SCN toen is geëindigd. SCN heeft in dit verband een kopie overgelegd van een arbeidsovereenkomst tussen werknemer en ITE waarbij zowel bij het vakje van ITE als bij het vakje van SCN een handtekening staat. Werknemer betwist weliswaar dat die handtekening van hem is, maar hij heeft niet betwist dat hij sinds 1 juli 2023 zijn salaris heeft ontvangen van ITE. Dit volgt ook uit de salarisstroken. Werknemer heeft aangevoerd dat hij vóór zijn arbeidsongeval alleen maar werkzaamheden verrichtte voor SCN, altijd in kleding van SCN en dat hij ook op de website van SCN stond vermeld als medewerker van SCN. Daarnaast liepen declaraties volgens hem via SCN en werden tikkies die hij stuurde betaald door SCN. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om hieruit af te leiden dat werknemer zijn werkzaamheden in dienst van SCN verrichtte. Daarbij is relevant dat volgens SCN werknemer, net als de andere monteurs, door haar werd ingehuurd van ITE. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat werkkleding van de inhurende partij wordt gedragen en dat operationele zaken worden afgehandeld door de inhurende partij. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft werknemer niet aannemelijk gemaakt dat zich hier zodanig uitzonderlijke feiten en omstandigheden hebben voorgedaan dat die op zichzelf en in onderlinge samenhang gezien tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van misbruik van identiteitsverschil door SCN, laat staan dat dit misbruik zo ernstig is dat toepassing van het leerstuk van vereenzelviging gerechtvaardigd zou zijn. Ook is onvoldoende aannemelijk dat ITE enkel is verkocht om onder de loondoorbetalingsverplichtingen ten aanzien van werknemer uit te komen. Uit de door SCN overgelegde correspondentie met de koper van ITE kan worden opgemaakt dat de onderhandelingen over de verkoop van ITE al vóór het arbeidsongeval van werknemer waren afgerond. SCN heeft toegelicht dat de monteurs die bij ITE in dienst waren voorafgaand aan de levering van de aandelen in februari 2025 allemaal elders zijn gaan werken, zodat op het moment van overdracht alleen werknemer nog in dienst was van ITE. De kantonrechter stelt buiten twijfel dat hiermee voor werknemer een zeer wrange situatie is ontstaan, nu ITE nadien geen loon meer aan werknemer heeft uitbetaald. De kantonrechter kan hieruit echter niet afleiden dat SCN hierin onrechtmatig heeft gehandeld. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.