Rechtspraak
Feiten
Het hof verwijst naar en blijft bij de inhoud van zijn tussenarrest. Het hof heeft daarbij partijen de gelegenheid gegeven om het arrest waarbij is beslist op het hoger beroep tegen het strafvonnis (hierna: het strafarrest) in het geding te brengen, het hof te laten weten of cassatieberoep wordt ingesteld tegen dit arrest en om zich over de betekenis van het arrest voor deze procedure uit te laten. Beide partijen hebben vervolgens bij akte het strafarrest overgelegd, en het hof bericht dat werkgever tegen het strafarrest cassatieberoep heeft ingesteld. Omdat het strafarrest nog niet onherroepelijk is, levert dat arrest geen dwingend bewijs van de in dat arrest bewezenverklaarde feiten als bedoeld in artikel 161 Rv. Het hof zal de feiten in deze zaak beoordelen zonder van de dwingende bewijskracht van het strafarrest uit te gaan.
Oordeel
Op 25 augustus 2021 verrichtte werknemer in opdracht van werkgever schilderwerkzaamheden op een balkon op de tweede verdieping van een woning, onder andere aan de daklijst. Werknemer is toen vanaf een trap over het hekwerk van het balkon 7.35 meter naar beneden gevallen. Als gevolg daarvan heeft hij ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Het hof concludeert dat vaststaat dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Het causaal verband tussen het ongeval en het letsel van werknemer staat tussen partijen ook niet ter discussie. Het hof is verder van oordeel dat werkgever als werkgever van werknemer dient te worden aangemerkt. Vast staat dat werkgever werknemer aanwijzingen heeft gegeven over de manier waarop hij de schilderwerkzaamheden diende te verrichten. Op basis daarvan kan worden aangenomen dat tussen partijen een gezagsverhouding bestond. Het hof is van oordeel dat werkgever niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Op werkgever rustte de plicht om ervoor te zorgen dat hij alle maatregelen had genomen en alle aanwijzingen had gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schilderwerkzaamheden op een veilige manier uit te voeren, voordat met de uitvoering van de werkzaamheden werd begonnen. In dit geval was evident sprake van een reëel gevaar om tijdens het werk naar beneden te vallen met ernstig letsel tot gevolg, en werkgever had daarom voor aanvang van de schilderwerkzaamheden valbescherming moeten aanbrengen op het balkon. Van bewuste roekeloosheid aan de kant van werknemer is geen sprake.
De omvang van de schadevergoeding wegens verlies van verdienvermogen
Werknemer heeft naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat hij gemiddeld circa 32 uur per week werkte voor € 7 netto per uur. Het hof acht aannemelijk dat werknemer in een situatie zonder ongeval voor werkgever was blijven werken of elders vergelijkbaar werk was gaan verrichten, gelet op zijn arbeidsverleden en leeftijd. Het hof is bovendien van oordeel dat werkgever een fiscale garantie dient te geven voor de schadepost verlies van verdienvermogen omdat de schade op nettobasis is berekend en eventuele fiscale consequenties daarvan voor rekening van werkgever moeten komen.
Belang van de vordering benadeelde partij
De vordering van werknemer als benadeelde partij in de strafprocedure van werkgever is door de strafkamer van het hof toegewezen tot een totaalbedrag van € 84.784,26. De vraag moet nog worden beantwoord of werknemer na het strafarrest in de onderhavige procedure aanspraak kan maken op meer en hogere bedragen aan schadevergoeding dan wat de strafrechter heeft toegewezen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord, met verwijzing naar uitgangspunten uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793). In dit geval is het strafarrest nog niet onherroepelijk. Reeds op die grond kan werkgever zich niet op het gezag van gewijsde van het strafarrest beroepen. Ook als het cassatieberoep in de strafzaak wordt afgewezen en de veroordeling benadeelde partij in de strafzaak in stand blijft, geldt dat de gevorderde schadevergoeding in de strafzaak slechts gedeeltelijk is toegewezen en dat werknemer voor het overige in zijn vorderingen niet-ontvankelijk is verklaard. Werkgever kan zich, ten aanzien van het gedeelte van de vordering waarover in de strafzaak niet inhoudelijk is beslist, niet op het gezag van gewijsde van het strafarrest beroepen (artikel 236 lid 1 Rv). Van belang is dat de strafrechter enkel voor bepaalde posten een voorschot op de schadevergoeding heeft toegewezen. Dit betekent dat voor zover in deze procedure (ten overstaan van de civiele rechter) een hoger bedrag wordt toegewezen, dit hogere bedrag verschuldigd is. Dit geldt ook voor zover in een eventuele schadestaatprocedure nog bedragen worden toegewezen voor de ná 31 december 2023 geleden schade. Praktisch gezien betekent dit dat de totale door werkgever te betalen schadevergoeding de volledige in deze civiele procedure toegewezen en nog toe te wijzen bedragen zijn (inclusief de toegewezen wettelijke rente) en hij deze bedragen dus moet betalen aan werknemer.