Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 februari 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:1001
Feiten
Werknemer, thans 74 jaar, is per 1 september 2008 met (vervroegd) pensioen gegaan. Hij vordert schadevergoeding van zijn voormalig werkgever, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) vanwege pensioenschade. In deze procedure staat de vraag centraal of AFM op grond van de Pensioenafspraak gehouden is aan werknemer schade te vergoeden in verband met de door de pensioenuitvoerder doorgevoerde kortingen in 2013 en 2014 en of AFM moet compenseren voor het niet indexeren van het pensioen van werknemer gedurende meerdere jaren.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Rechtsgeldig doorgevoerde kortingen
Werknemer stelt in eerste instantie dat er in 2013 en 2014 ten onrechte kortingen zijn doorgevoerd omdat het PR niet voorziet in die mogelijkheid. Deze besluiten zijn door het pensioenfonds genomen in overeenstemming met de wettelijke en toezichthoudende kaders. De kortingsbesluiten zijn en kunnen ook niet worden genomen door AFM. De doorgevoerde kortingen zijn rechtsgeldig.
Nakoming financieringsafspraak AFM
In tweede instantie heeft werknemer aangevoerd dat het gaat om het niet nakomen door AFM van de afspraken inzake de financiering van het pensioen van werknemer. Volgens werknemer voorziet de uitvoeringsovereenkomst in een adequate financiering omdat de werkgever zich heeft verplicht jaarlijks het eigen vermogen van het pensioenfonds aan te vullen tot het vereiste vermogen zoals bedoeld in de Pensioenwet. Een korting is wettelijk niet toegestaan als voldoende eigen vermogen aanwezig is of als er mogelijkheden zijn eventuele tekorten aan te vullen. De kantonrechter overwegt dat werknemer noch aan de tekst van de wettelijke bepaling noch aan onderdeel 5d van de uitvoeringsovereenkomst in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat daarin een verplichting voor AFM als werkgever jegens hem werd geschapen om bij te storten als de dekkingsgraad van het pensioenfonds onder de wettelijke grens zou zakken. Als AFM onder alle omstandigheden jegens het pensioenfonds of werknemer verplicht zou zijn het vermogen van de pensioenfonds aan te vullen tot de wettelijke dekkingsgraad zou er nimmer aanleiding zijn voor kortingen door de pensioenuitvoerder en was de indexatietoezegging, anders dan de tekst duidelijk stelt, in feite onvoorwaardelijk. AFM zou dan als werkgever onvoorzienbare en onverantwoorde financiële risico’s dragen voor waardedalingen van het vermogen van de pensioenuitvoerder, doordat bij onvoorziene dalingen van rente en aandelenkoersen dalingen in dekkinsgraad van meer dan 40% door AFM zouden moeten worden opgevangen.
Recht op indexering
Er is sprake van een voorwaardelijke aanspraak op indexering bij ingegaan ouderdomspensioen, namelijk voor zover de overrente van de pensioenuitvoerder dat toelaat. Niet betwist is dat de overrente indexering toeliet. In lijn met de AFM-arresten van de Hoge Raad van 21 april 2023 is, nu er geen sprake is van verplicht afgescheiden vermogen voor de toeslagenverlening, ook geen sprake van bijzondere bescherming op grond van artikel 20 Pensioenwet wat betreft toeslagverlening. Werknemer heeft geen specifieke omstandigheden gesteld die maken dat AFM in de gegeven omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap gehouden was het verslechterde indexatieperspectief van werknemer en andere gepensioneerden te compenseren. De conclusie is dan ook dat werknemer er niet in redelijkheid op mocht vertrouwen dat er een bijstortingsverplichting bestond voor AFM op het moment dat zonder bijstortingen kortingen nodig waren en/of indexatie niet meer mogelijk bleek.