Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 15 juli 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:4742
Feiten
Het dienstverband tussen werknemer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (hierna: ministerie) is op 1 juli 2011 beëindigd. Werknemer ontvangt, in aanvulling op zijn werkloosheidsuitkering van het UWV, een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en loonaanvullingsuitkering van WWplus (de uitvoeringsorganisatie van het ministerie). Bij brief van 25 juli 2022 informeerde APG werknemer dat hij vanaf maart 2016 tot en met augustus 2018 te weinig loonaanvulling en vanaf april 2022 tot en met juni 2022 te weinig bovenwettelijke werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. Daarnaast heeft werknemer vanaf maart 2021 tot en met mei 2022 € 11.864,20 te veel loonaanvulling ontvangen. In deze brief kondigde APG aan in totaal € 10.866,62 terug te gaan vorderen door vanaf 1 augustus 2022 maandelijks € 452,78 in te houden op de uitkering van werknemer. Aangezien werknemer een te hoge uitkering heeft ontvangen, heeft WWplus een bedrag teruggevorderd en al gedeeltelijk verrekend met latere uitkeringsbedragen. Werknemer vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de terugvordering onterecht is en dat alles wat hij al heeft betaald op de terugvordering door WWplus wordt terugbetaald.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Volgens werknemer is het niet redelijk en billijk dat hij wordt verplicht de te veel ontvangen uitkeringsbedragen terug te betalen, omdat APG een fout heeft gemaakt en hij geen rekening hoefde te houden met de verplichting om deze bedragen terug te betalen. De kantonrechter begrijpt de redenering van werknemer zo dat hij hiermee een beroep doet op artikel 6:204 BW en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter oordeelt dat de terugvordering onterecht is, omdat werknemer op het moment van ontvangen en besteden van de uitkeringsbedragen geen rekening hoefde te houden met de terugvordering en te goeder trouw was. Ook moet WWplus alles wat zij heeft teruggevorderd, terugbetalen aan werknemer. Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat werknemer de uitkeringsbedragen te goeder trouw heeft uitgegeven. Op het moment van besteden van de bedragen wist werknemer niet en behoefde hij niet te weten dat de bedragen onverschuldigd aan hem waren uitgekeerd. Voor dit oordeel is van belang dat werknemer vanwege de steeds wisselende bedragen niet wist dat deze gedeeltelijk onverschuldigd aan hem waren betaald, dat hij dit niet behoorde te weten en dat hij de uitkeringsbedragen die bedoeld waren om in zijn levensonderhoud te voorzien, te goeder trouw heeft uitgegeven. Werknemer heeft gemotiveerd uitgelegd dat hij de door hem als rijinstructeur gewerkte uren via een digitaal administratiesysteem doorgaf aan APG, waarna APG een uitkeringsbedrag aan hem overmaakte. De netto-uitkeringsbedragen verschilden altijd al per maand. Dat werknemer te goeder trouw was, wordt ten slotte bevestigd door het feit dat hij APG er ook niet op wees dat hij in de periode van maart 2016 tot en met augustus 2018 soms te weinig kreeg uitgekeerd. Gelet op deze omstandigheden behoefde werknemer ook niet te weten dat de uitkeringsbedragen onverschuldigd aan hem waren betaald en dat APG als professionele instantie een fout had gemaakt in de berekening van de uitkeringsbedragen, zoals APG heeft erkend gedaan te hebben. Werknemer is een leek op dit gebied en van hem kan in dit geval mede vanwege de steeds wisselende bedragen niet worden verwacht dat hem opvalt dat de uitkeringsbedragen te hoog waren. WWplus wordt in de proceskosten veroordeeld.