Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 11 juli 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:4525
Feiten
Werknemer is sinds 1 juni 2022 in dienst bij werkgever als 'key user'. Sinds 22 augustus 2023 is hij arbeidsongeschikt en doorloopt hij een tweedespoortraject. Werkgever verzoekt bij de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair op de e-grond (verwijtbaar handelen), subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), en meer subsidiair op de i-grond (combinatiegronden). Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat werknemer onder bewind staat en de bewindvoerder niet in de procedure is betrokken.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2025 bleek dat werknemer onder bewind stond, maar dat de bewindvoerder ten onrechte niet als procespartij in het verzoekschrift was opgenomen. Omdat de bewindvoerder volgens de wet in procedures over onder bewind gestelde goederen moet worden betrokken, is de behandeling aangehouden om dit te herstellen. Nadat werkgever een aangepast verzoekschrift had ingediend, trok hij op 16 juni 2025 de procedure in. Werknemer verzocht vervolgens om een proceskostenveroordeling. De kantonrechter stelt vast dat werkgever het verzoek introk omdat hij mede door de vertraging en lopende WIA-aanvraag geen belang meer had bij voortzetting van de procedure. Omdat de procedure is vertraagd door een fout van werkgever en werknemer kosten heeft moeten maken voor verweer en verschijning op zitting, wordt werkgever als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Dat de intrekking laat en zonder overleg met de wederpartij heeft plaatsgevonden, leidt bovendien tot extra kosten aan de zijde van werknemer. De kantonrechter acht een vergoeding van € 1.150 aan proceskosten redelijk.