Naar boven ↑

Rechtspraak

ZT/Ministero dell’Istruzione e del Merito
Hof van Justitie van de Europese Unie, 3 juli 2025
ECLI:EU:C:2025:526
Uitsluiting 500 euro per jaar aan scholingsvergoeding voor tijdelijke werknemers met kort dienstverband is in strijd met clausule 4 Richtlijn 1999/70/EG.

Feiten

ZT heeft in het schooljaar 2020/2021 als vervangend docente gewerkt. Haar taak ving aan vóór 31 december 2020 en liep tot het einde van de onderwijsactiviteiten voor dat schooljaar. In het daaropvolgende schooljaar heeft zij op drie verschillende scholen als vervanger gewerkt gedurende drie afzonderlijke perioden van het jaar, te weten van 8 oktober tot en met 22 december 2021, van 24 januari tot en met 10 februari 2022 en van 11 februari tot en met 27 mei 2022. ZT heeft verzocht om in aanmerking te komen voor de in artikel 1, lid 121, van wet nr. 107/2015 bedoelde elektronische kaart, waarvan de nominale waarde voor die twee schooljaren € 500 per jaar bedraagt (hierna: 'betrokken elektronische kaart'). Het ministerie van Onderwijs heeft dit verzoek afgewezen. De rechter wijst erop dat de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) naar aanleiding van de beschikking van 18 mei 2022, Ministero dell’istruzione (Elektronische kaart) (C-450/21, ECLI:EU:C:2022:411), bij arrest nr. 29961 van 27 oktober 2023 heeft geoordeeld dat docenten zonder vaste aanstelling die voor de duur van het schooljaar als vervanger hebben gewerkt, ook recht hebben op de betrokken elektronische kaart, maar dat de Corte suprema di cassazione zich niet uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de vraag of docenten zonder vaste aanstelling die belast zijn met vervangingen van korte duur, een dergelijk recht genieten.  

De verwijzende rechter is geneigd te oordelen dat de weigering om ZT de betrokken elektronische kaart toe te kennen in strijd is met clausule 4 van de raamovereenkomst, zoals die met name door het Hof is uitgelegd in de beschikking van 18 mei 2022, Ministero dell’istruzione (Elektronische kaart).  De verwijzende rechter merkt in dit verband op dat ZT gedurende het schooljaar 2021/2022 dezelfde taken heeft verricht en dezelfde functies heeft uitgeoefend als haar collega-docenten met een vaste aanstelling voor onbepaalde duur. Bovendien worden docenten zonder vaste aanstelling die belast zijn met vervangingen – zoals ZT – aangeworven op basis van lijsten van docenten die overeenkomstig het nationale recht over de vereiste diploma’s beschikken. Zij zijn tevens onderworpen aan dezelfde verplichtingen ten aanzien van leerlingen en aan dezelfde opleidingsverplichtingen als docenten met een vaste aanstelling voor onbepaalde duur.

Met zijn vier vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling, zoals uitgelegd door de hoogste nationale rechterlijke instantie, op grond waarvan een elektronische kaart met een nominale waarde van € 500 per jaar bestemd voor de aankoop van diverse goederen en diensten ter ondersteuning van de permanente scholing van docenten, enkel kan worden toegekend aan docenten in vaste dienst en aan docenten zonder vaste aanstelling die belast zijn met een vervanging voor de duur van het schooljaar, met uitsluiting van docenten zonder vaste aanstelling die belast zijn met vervangingen van korte duur.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. 

Uitsluiting € 500 per jaar aan scholingsvergoeding voor tijdelijke werknemers met kort dienstverband in strijd met clausule 4 Richtlijn 1999/70/EG

Volgens vaste rechtspraak verlangt het begrip 'objectieve redenen' in de zin van die clausule 4, punt 1, dat het vastgestelde verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of dit verschil in behandeling voorziet in een werkelijke behoefte en passend en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel. Dergelijke gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (beschikking van 18 mei 2022, Ministero dell’istruzione (Elektronische kaart), punt 45, en HvJ EU 20 februari 2024, X (Geen motivering van de beëindiging), C-715/20, ECLI:EU:C:2024:139, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de taken die zijn toevertrouwd aan docenten zonder vaste aanstelling die belast zijn met vervangingen van korte duur, niet wezenlijk verschillen van de taken die docenten in vaste dienst vervullen, zoals reeds in punt 55 van het onderhavige arrest is opgemerkt. De verwijzende rechter benadrukt overigens dat de docenten zonder vaste aanstelling ook deelnemen aan de 'uitvoering van een onderwijs- en leertraject'. Hieruit volgt dat, anders dan de Italiaanse regering betoogt, de docenten zonder vaste aanstelling die zijn belast met vervangingen van korte duur, een onderwijsactiviteit lijken uit te oefenen die vergelijkbaar is met die van de docenten in vaste dienst die zij vervangen, en die kadert binnen het jaarlijkse onderwijsprogramma van de betrokken onderwijsinstellingen, en dit voor de duur van hun aanstelling. Zoals ook de Commissie heeft opgemerkt, lijkt het – gelet op de doelstelling om de kwaliteit van het op jaarbasis verrichte onderwijs te verbeteren – derhalve incoherent om de betrokken elektronische kaart niet toe te kennen aan docenten die belast zijn met vervangingen van korte duur. In dit verband zij er met betrekking tot de kenmerken van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarde ook op gewezen dat de betrokken elektronische kaart volgens de verwijzende rechter, gelet op de bewoordingen van artikel 1, lid 121, van wet nr. 107/2015, kan worden gebruikt voor de aankoop van een brede waaier aan goederen en diensten die in het algemeen bijdragen aan de onderwijsactiviteit, en niet alleen voor de aankoop van goederen en diensten die specifiek verband houden met de bijzondere taken die eventueel aan docenten met een vaste aanstelling zijn voorbehouden. Bovendien lijkt het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verschil in behandeling verder te gaan dan wat noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken, aangezien alle docenten in vaste dienst recht hebben op de betrokken elektronische kaart, ongeacht of zij daadwerkelijk een activiteit uitoefenen die binnen het jaarlijkse onderwijskader kan vallen. Overigens, zoals de Commissie heeft betoogd, zouden docenten die belast zijn met vervangingen van korte duur zelfs een grotere behoefte aan opleidingen kunnen hebben wanneer zij aan het begin van hun beroepsactiviteit staan of verschillende vakken op verschillende scholen moeten onderwijzen.  Wat betreft de noodzaak om begrotingsbeperkingen na te leven, zoals aangevoerd door de Italiaanse regering, volstaat het eraan te herinneren dat budgettaire overwegingen aan de basis kunnen liggen van de sociaalbeleidskeuzen van een lidstaat en de aard of de omvang van de maatregelen die de lidstaat wenst vast te stellen, kunnen beïnvloeden, maar op zichzelf evenwel niet een doelstelling van dat beleid vormen en derhalve geen rechtvaardiging kunnen vormen voor de toepassing van een nationale regeling die leidt tot een verschil in behandeling ten nadele van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zie in die zinHvJ EU 26 november 2014, Mascolo e.a., gevoegde zaken C-22/13, C-61/13 t/m C-63/13 en C-418/13, ECLI:EU:C:2014:2401, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Ten slotte moet worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling geen toepassing lijkt te maken van het in clausule 4, punt 2, van de raamovereenkomst bedoelde 'pro rata temporis'-beginsel waarnaar de verwijzende rechter heeft verwezen, aangezien het bedrag van de jaarlijkse vergoeding in de vorm van de betrokken elektronische kaart vast is en niet afhangt van de daadwerkelijke duur van de tijdvakken waarin de betrokken docenten hebben gewerkt.