Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 11 juni 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:6932
Feiten
Stephenson Operations B.V. is een uitzend- en wervingsbureau dat zich onder andere richt op het plaatsen van arbeidskrachten bij opdrachtgevers in de offshore industrie. Eind oktober 2022 is werker door Stephenson Operations gerekruteerd voor een offshore project van opdrachtgever Saipem. Stephenson Operations en werker hebben hun afspraken vastgelegd in een ‘Service Agreement’. Werker heeft vanaf 31 oktober 2022 werkzaamheden verricht bij Saipem. Voor zijn werkzaamheden ontving hij een vergoeding die betaald werd door Stephenson Operations of een door Stephenson Operations ingeschakelde derde. Vanaf januari 2023 werden de werkzaamheden van werker gefactureerd vanuit zijn eigen onderneming. Op 30 augustus 2023 heeft Stephenson Operations de overeenkomst opgezegd. Werker vordert veroordeling van Stephenson Operations tot betaling van € 100.000. Werker stelt zich op het standpunt dat Stephenson Operations de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Stephenson Operations betwist dat zij de overeenkomst niet per direct mocht opzeggen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis voorlopig geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen partijen kwalificeert als een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW en de zaak daarom valt onder de exclusieve bevoegdheid van de kantonrechter. Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over dit voorlopig oordeel. Werker heeft aangegeven dat hij het voorlopig oordeel van de rechtbank onderschrijft. Stephenson Operations heeft bezwaar gemaakt tegen verwijzing van de zaak naar de kantonrechter en gesteld dat de overeenkomst tussen partijen een overeenkomst van opdracht en géén uitzendovereenkomst is.
Oordeel
De rechtbank acht de argumenten van Stephenson Operations onvoldoende om van haar voorlopig oordeel terug te komen. Stephenson Operations betoogt onder meer dat zij geen uitzendbureau is en niet beschikt over een poule van arbeidskrachten waar zij uit kan putten. Dit betoog slaagt niet, nu artikel 7:690 BW naar het oordeel van de rechtbank niet uitsluitend betrekking heeft op klassieke uitzendrelaties. Bepalend is of werker door Stephenson Operations als werknemer ter beschikking is gesteld aan een derde en of deze terbeschikkingstelling een doelstelling vormt van de bedrijfsactiviteiten van Stephenson Operations. Dat is het geval. Uit de feiten en omstandigheden volgt verder dat werker als werknemer moet worden aangemerkt. De rechtbank onderkent dat sommige Deliveroo-gezichtspunten, op zichzelf beschouwd, steun bieden aan de stelling van Stephenson Operations dat werker als zelfstandige opereert. Zo was werker zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een WA-verzekering, droeg hij commerciële en ondernemersrisico’s en werd de beloning betaald na maandelijkse facturatie van een brutobedrag. Er zijn echter meer feiten en omstandigheden die in de richting wijzen dat werker wel een werknemer is. In de verhouding tussen werker, Stephenson Operations en Saipem zijn alle constitutieve elementen van een arbeidsovereenkomst – arbeid, loon, een zekere duur en een gezagsverhouding – aanwezig. Voorts is sprake geweest van een feitelijke gezagsverhouding tussen werker en Saipem. Werker verrichtte zijn werkzaamheden onder leiding en toezicht van Saipem. Hij was gehouden de instructies van Saipem op te volgen en regelmatig door middel van rapportages verantwoording af te leggen over de voortgang van zijn werkzaamheden. Kortom, op grond van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst luidt de conclusie dat werker en Stephenson Operations een uitzendovereenkomst hebben gesloten. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om van haar voorlopig oordeel in het tussenvonnis terug te komen en verwijst de zaak naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Rotterdam.