Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Albeda
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 6 juni 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:6865
Uitspraak kantonrechter na prejudiciële beslissing van de Hoge Raad over het niet compenseren van zwangerschaps- en bevallingsverlof in geval van samenloop met 'overige dagen' in de zin van artikel 8.1 lid 10 Cao MBO.

Feiten

Werkneemster is fulltime in dienst van de Stichting Albeda (hierna: Albeda) in de functie docent LB op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst van werkneemster is (de laatste versie van) de collectieve arbeidsovereenkomst voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: Cao MBO) van toepassing. De Cao MBO kent een regeling over de samenloop van zwangerschaps- en bevallingsverlof met dagen waarop niet hoeft te worden gewerkt, maar waarvan de cao vermeldt dat het geen vakantiedagen zijn. Dit betreffen dertig dagen per jaar, die in de Cao MBO worden aangeduid als ‘overige dagen’. Deze dertig overige dagen vallen grotendeels samen met de schoolvakanties, met de in de Cao MBO aangewezen feestdagen, en met dagen waarvan Albeda bepaalt dat daarop niet hoeft te worden gewerkt (zoals de vrijdag na Hemelvaartsdag, die ook wel als ‘brugdag’ wordt aangeduid). Volgens artikel 8.1 lid 10 Cao MBO wordt het samenvallen van het zwangerschaps- en bevallingsverlof met vakantieverlof wel gecompenseerd, maar het samenvallen met deze overige dagen niet. Werkneemster heeft in 2022 zwangerschaps- en bevallingsverlof opgenomen. Dit verlof viel voor dertien dagen samen met overige dagen. In onderhavige procedure heeft werkneemster zich jegens Albeda op het standpunt gesteld dat zij voor deze dagen recht heeft op compensatie. De kantonrechter Rotterdam heeft op verzoek van partijen prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad (zie AR 2024-0128). De belangrijkste vraag was of artikel 8.1 lid 10 van de cao in strijd is met artikel 7:646 lid 1 BW en/of artikel 5 lid 1 sub e Awgb en daarmee nietig is. Ook vroeg de kantonrechter de Hoge Raad of het daarvoor nog uitmaakt of de overige dagen als vakantiedagen of als andersoortige vrije dagen moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde op 21 februari 2025 dat het niet compenseren van de ‘overige dagen’ in geval van samenloop met het zwangerschaps- en bevallingsverlof in strijd is met artikel 7:646 BW en dat het daarvoor niet uitmaakt of deze overige dagen als vakantiedag of andersoortige vrije dag zijn te kwalificeren (zie AR 2025-0248). In onderhavig vonnis doet de kantonrechter uitspraak naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. 

Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. 

Werkbare dagen per jaar

Een jaar kent gemiddeld 260 werkbare dagen (52 weken x 5 dagen). Met de inzet van 200 dagen per jaar die volgt uit de Cao MBO en 30 vakantiedagen resteren er nog 30 overige dagen. In reactie op de beslissing van de Hoge Raad heeft Albeda gesteld dat zij zich niet kan verenigen met het door de Hoge Raad verwoorde uitgangspunt dat uitgaat van een arbeidsovereenkomst van 260 werkbare dagen per jaar. Volgens Albeda is de kern van haar betoog dat niet sprake is van een arbeidsovereenkomst van 260 dagen per jaar, maar van 230 dagen per jaar, bestaande uit de 200 dagen per jaar, vermeerderd met 30 vakantiedagen per jaar. De resterende dagen – waaronder de circa 30 overige dagen – liggen volgens Albeda 'buiten de arbeidsovereenkomst'. De stelling dat bedoelde 30 overige dagen 'buiten de arbeidsovereenkomst liggen' heeft Albeda niet eerder ingenomen in deze procedure. Sterker nog, zij heeft in het verweerschrift met zoveel woorden gesteld dat een jaar gemiddeld 260 doordeweekse dagen kent, dat voor werkneemster daarvan 200 werkdagen zijn, dat 30 dagen vakantiedagen zijn en dat werkneemster op de resterende dagen ('de overige dagen') niet hoeft te werken, maar dat dat niet betekent dat dat dus verlofdagen zijn. Overigens heeft Albeda aan die stelling in haar akte na de uitspraak van de Hoge Raad ook geen rechtsgevolgen verbonden. Mede gelet op het feit dat werkneemster op die nadere stellingname van Albeda niet meer heeft kunnen reageren, passeert de kantonrechter die stelling, ook al omdat niet duidelijk is wat Albeda daarmee bedoelt.

Zijn de overige dagen vakantiedagen en/of andersoortige vrije dagen?

Albeda heeft tevens gesteld dat de Hoge Raad bij de beantwoording van de prejudiciële vragen in het midden heeft gelaten of de overige dagen als vakantiedagen moeten worden aangemerkt of dat het om andersoortige vrijetijdsaanspraken gaat. Albeda heeft in haar akte na de uitspraak van de Hoge Raad de hoop uitgesproken dat de kantonrechter die vraag alsnog beantwoordt. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om in te gaan op dat verzoek. De kantonrechter sluit zich aan bij hetgeen de Hoge Raad in zijn beslissing heeft overwogen, te weten dat het niet van belang is of de overige dagen al dan niet als vakantiedag of andere vrijetijdsaanspraak moeten worden aangemerkt. Overigens wijst de kantonrechter wel op hetgeen de Hoge Raad ook al heeft gesteld, te weten dat de overige dagen in wezen niet verschillen van vakantiedagen en dat zij door de werknemers van Albeda ook als zodanig zullen worden beschouwd. Gezien die overweging lijkt het voor de hand te liggen dat de overige dagen ook kwalificeren als vakantiedagen, met het gevolg dat daarop ook de restricties van toepassing zijn die voortvloeien uit de artikelen 7:634 e.v. BW.

Wijze van compensatie

Albeda heeft tot slot nog gesteld dat de Hoge Raad ook expliciet de vraag in het midden heeft gelaten of de wijze waarop het recht op compensatie volgens artikel 8.1 lid 10 Cao MBO moet worden geeffectueerd, rechtsgeldig is. Ook op dat punt hoopt Albeda alsnog op een antwoord van de kantonrechter. De kantonrechter kan echter ook aan die hoop niet tegemoetkomen, aangezien die vraag evenmin aan de kantonrechter is voorgelegd en werkneemster zich daarover ook niet heeft kunnen uitlaten nu partijen van voortzetting van de mondelinge behandeling hebben afgezien. 

Eindconclusie: artikel 8.1 lid 10 Cao MBO is in strijd met artikel 7:646 lid 1 BW

Op grond van vorenstaande overwegingen oordeelt de kantonrechter dat voor recht moet worden verklaard dat de regeling van artikel 8.1 lid 10 van de Cao MBO in strijd is met artikel 7:646 lid 1 BW en artikel 5 lid 1 sub e Awgb. Het compensatierecht dat in genoemde bepaling 8.1 lid 10 van de Cao MBO besloten ligt, dient te worden uitgebreid, zodat ongelijke behandeling wordt voorkomen. De door werkneemster gevorderde veroordeling tot toekenning van de verlofaanspraken over de dertien overige dagen wordt toegewezen.