Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting HVO-Querido
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 20 mei 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:3360
Ontslag op staande voet terecht gegeven. Werknemer heeft – ondanks de ernst van de strafrechtelijke verwijten en de functie die hij bij werkgever vervulde – geen melding gedaan van het tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek.

Feiten

Werknemer is per 1 januari 2022 in dienst getreden bij HVO-Querido als Begeleider B, waarbij hij verantwoordelijk was voor het (dagelijks) begeleiden en ondersteunen van (groepen) kwetsbare cliënten met psychiatrische of psychosociale problematiek of verslaving. Begin 2024 is werknemer als verdachte aangemerkt in een strafrechtelijke zaak. Op 2 augustus 2024 heeft werknemer zich ziek gemeld. Op 14 november 2024 is werknemer strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank Noord-Holland. Onder punt 4, het bewezenverklaarde, staat het volgende: 'werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zorg heeft toevertrouwd.' Het bewezenverklaarde ziet op de tijdspanne waarin werknemer werkte bij zijn vorige werkgever. In het vonnis wordt tevens een beroepsverbod opgelegd om te voorkomen dat werknemer 'in een soortgelijke hulpverleningsrelatie verzeild raakt met alle recidiverisico's van dien'. Werknemer heeft diezelfde dag hoger beroep ingesteld. Er is nog niet beslist op het hoger beroep. Op 30 november 2024 heeft HVO-Querido een anonieme melding ontvangen, waarbij zij geïnformeerd werd over het feit dat een medewerker van haar strafrechtelijk zou zijn veroordeeld. Op 18 december is werknemer per brief op staande voet ontslagen.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. De eerste punten uit de ontslagbrief zien op 'de inhoud' van het strafvonnis en het beroepsverbod. De kantonrechter overweegt dat de in het strafrechtelijk vonnis vastgestelde feiten van zeer ernstige aard zijn. Hoewel hoger beroep is ingesteld, worden de ten laste gelegde feiten onderbouwd door steunbewijs. Ook blijkt uit de toelichting bij het beroepsverbod dat dit ziet op de situatie dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen werknemer als begeleider en een cliënt. Het is dan ook terecht dat HVO-Querido dit beroepsverbod breder ziet dan louter betrekking hebbend op het werken met (geestelijk) gehandicapten. Ook in werknemers werk is sprake van afhankelijkheid en begeleidt hij kwetsbare mensen in een vertrouwelijke setting. Voor de beoordeling of het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was, is het volgende van belang. Ten tijde van de kennisneming van het vonnis door HVO-Querido was werknemer al geruime tijd arbeidsongeschikt. Hij had op dat moment geen contact met cliënten. Van enig recidiverisico was derhalve geen sprake. Om die reden valt niet in te zien waarom HVO-Querido niet gekozen heeft voor een ontbindingsprocedure met een opzegtermijn. Dit betekent dat de 'inhoud' van het strafvonnis op zich onvoldoende grond biedt om te kunnen spreken van een dringende reden. HVO-Querido verwijt werknemer tevens dat hij geen melding heeft gemaakt van het tegen hem lopende strafrechtelijk onderzoek, noch van het daaropvolgende vonnis, en dat hij bovendien van mening is dat hij daartoe niet verplicht was. De kantonrechter volgt HVO-Querido in de stelling dat werknemer een verwijt te maken valt. De enkele opmerking dat hij aan zijn leidinggevende heeft gemeld dat er 'weer een zaak liep', is in dit verband onvoldoende. Toen ook de reclassering aangaf dat zij contact wilde opnemen met de werkgever om een advies te kunnen uitbrengen in de komende strafprocedure, was het moment daar dat werknemer zijn werkgever had moeten informeren over mogelijke vervolgstappen van het Openbaar Ministerie. De kantonrechter is van oordeel dat de ernst van de strafrechtelijke verwijten en de functie die werknemer bij HVO-Querido vervulde hem hadden moeten doen inzien dat hij zijn werkgever niet in onwetendheid kon laten, juist ook omdat hij al tweemaal eerder met zijn leidinggevende over de desbetreffende strafrechtelijke verwijten had gesproken. HVO-Querido rekent het werknemer ook aan dat hij (nog steeds) niet inziet dat hij verplicht was HVO-Querido te informeren over het strafrechtelijk onderzoek en de uitkomst daarvan. Met HVO-Querido is de kantonrechter van oordeel dat daardoor een onwerkbare situatie is ontstaan; ook een volgende keer zal werknemer uit eigen beweging mogelijk geen melding doen van ernstige zaken die zijn dienstverband raken. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het niet melden en het niet willen of kunnen inzien dat dit wel had gemoeten, met zich meebrengen dat van HVO-Querido in redelijkheid niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.