Rechtspraak
Feiten
In de ontbindingsprocedure tussen werknemer en werkgever (een eenmansbedrijf) heeft werknemer onder andere een loonvordering ingesteld. In de beschikking van 29 januari 2025 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden en is beslist dat de loonvordering als afgesplitste zaak wordt voortgezet. Daarbij is wel al geoordeeld dat werkgever over de periode van november 2022 tot en met mei 2024 (alsnog) loon tijdens ziekte moet betalen aan werknemer en dat werkgever op grond van artikel 7:629 lid 5 BW uitkeringen die werknemer heeft ontvangen van een verzekeringmaatschappij en die betrekking hebben op de bedongen arbeid in mindering mag brengen op het loon. Om die reden is werknemer in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag van welke verzekeringsmaatschappij hij een uitkering heeft ontvangen, op welke datum of data, hoe hoog het uitgekeerde bedrag (of de uitgekeerde bedragen) is en ten behoeve waarvan een bedrag is uitgekeerd (of bedragen zijn uitgekeerd). Dit heeft werknemer bij akte van 24 februari 2025 gedaan. Hij heeft uitgelegd dat hij bedragen heeft ontvangen van Nationale Nederlanden, op basis van een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. Het gaat om voorschotten op een vergoeding van schade die werknemer heeft opgelopen bij een bedrijfsongeval op 27 november 2020 (dus letselschade). In onderhavige procedure dient de kantonrechter zich uit te laten over de (omvang van de) loonvordering.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Mede gelet op de uitlatingen van werkgever over zijn financiële positie, zowel tijdens de zitting als richting het UWV, is voldoende aannemelijk geworden dat de bedragen van Nationale Nederlanden zijn betaald uit hoofde van een bedrijfsongevallenverzekering en niet uit hoofde van een ziekteverzuimverzekering. Gelet hierop is er dus geen sprake van bedragen die werkgever op grond van de wet in mindering mag brengen op het loon dat hij nog moet betalen. Het zijn immers geen bedragen die betrekking hebben op de bedongen arbeid (dus loon), maar op het letsel dat werknemer heeft opgelopen. Werkgever heeft tijdens de mondelinge behandeling een klemmend beroep gedaan op de kantonrechter om de vordering af te wijzen in verband met zijn financiële positie en de problemen die hij heeft ondervonden in het de procedures bij – en tegen – het UWV. De kantonrechter heeft op zichzelf begrip voor de omstandigheden die werkgever schetst, maar een werkgever moet nu eenmaal aan (ingewikkelde) wettelijke verplichtingen voldoen. De loonvordering van werknemer wordt daarom toegewezen. Dit betekent dat werknemer recht heeft op doorbetaling van zijn loon op de manier die wet en cao bepalen. Het gevorderde loon met vakantiebijslag, van € 34.652,10 bruto, wordt toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag wordt ook toegewezen. Wel wordt de wettelijke verhoging in verband met de geschetste financiële omstandigheden van werkgever gematigd tot nihil. Omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, moeten de niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald. Tot slot moet werkgever aan werknemer de salarisspecificaties verstrekken.