Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/J&T Autolease B.V. en Van Mossel Autolease Zuid B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 november 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:3583
Taxichauffeurs kunnen geen retentierecht inroepen tegen leasemaatschappij en afgifte van de aan hun ter beschikking gestelde bedrijfswagens weigeren in verband met loonvorderingen op hun werkgever.

Feiten

Klomp Groepsvervoer B.V. (hierna: Klomp) exploiteerde een taxibedrijf. Klomp heeft aan haar werknemers een bedrijfswagen ter beschikking gesteld. Deze bedrijfswagens werden door Klomp geleased van Van Mossel Leasing en J&T Autolease. Bij vonnis van 26 april 2016 is Klomp in staat van faillissement verklaard. Van Mossel c.s. hebben een aantal werknemers na de faillietverklaring van Klomp verzocht om de bedrijfswagens aan Van Mossel c.s. af te geven. In verband met de betalingsonmacht van Klomp heeft een aantal werknemers een beroep gedaan op het retentierecht ten aanzien van de bedrijfswagens. Het UWV heeft de loonvorderingen van de werknemers op Klomp tot dertien weken voorafgaand aan het einde van de opzegtermijn van de betreffende arbeidsovereenkomsten overgenomen, waarbij betaling heeft plaatsgevonden van alle gewerkte uren. Werknemers hebben hun gestelde loonvorderingen op Klomp, die buiten deze periode vallen en derhalve niet door het UWV zijn overgenomen, ter verificatie bij de curator ingediend. Op 13 mei 2016 hebben Van Mossel Leasing en J&T Autolease ieder afzonderlijk met een aantal taxichauffeurs afspraken gemaakt over de inlevering van de bedrijfswagens. In de e-mailcorrespondentie is hierover vermeld dat het inleveren van de bedrijfswagens niets af zal doen aan de positie van de werknemers die een retentierecht claimen. Hierop heeft een aantal werknemers de bedrijfswagen bij Van Mossel Leasing of J&T Autolease ingeleverd. Op 24 augustus 2016 heeft de curator in het faillissement van Klomp schriftelijk verklaard dat hij instemt met afgifte van de bedrijfswagens aan Van Mossel Leasing. In kort geding heeft Van Mossel Leasing onder meer gevorderd om de werknemers te veroordelen tot afgifte van de door hen gehouden bedrijfswagens. Ter verweer is een beroep gedaan op opschorting van de verplichting tot afgifte op grond van artikel 3:291 lid 2 BW. Bij vonnis van 8 november 2016 heeft de voorzieningenrechter veroordeeld om binnen 48 uur nadat van Mossel zekerheid heeft gesteld voor een bedrag van € 35.000 en schriftelijk aanspraak heeft gemaakt op de afgifte van de bedrijfswagens, de bedrijfswagens en bijbehorende sleutels aan Van Mossel Leasing ter vrije beschikking te stellen. Vervolgens heeft Van Mossel Leasing een bedrag van € 35.000 ter zekerheid overgemaakt op de derdenrekening van het kantoor van de advocaat van de betreffende chauffeurs. Inmiddels zijn alle bedrijfswagens weer in het bezit van Van Mossel c.s. In deze procedure hebben de werknemers de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat werknemers geldig een retentierecht uitoefenen op de bedrijfswagens die in eigendom toebehoren aan Van Mossel c.s. in verband het hun vorderingen op Klomp. De rechtbank heeft de vorderingen van werknemers afgewezen. Werknemers hebben in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.

Oordeel

Artikel 3:291 lid 2 BW bepaalt dat de schuldeiser het retentierecht kan inroepen tegen derden met een ouder recht, indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan of hij als geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen. Tussen partijen is niet in geschil dat Van Mossel c.s. ten opzichte van werknemers te kwalificeren vallen als een derde met een ouder recht op de zaak in de zin van voormelde wettelijke bepaling. Het hof zal daarom beoordelen of de vordering van werknemers voortspruit uit een overeenkomst die Klomp bevoegd was aan te gaan met betrekking tot de bedrijfswagens. Vast staat dat Klomp leaseovereenkomsten is aangegaan met Van Mossel c.s. en de geleasete bedrijfswagens aan de werknemers ter beschikking heeft gesteld ter uitvoering van hun werkzaamheden als taxichauffeur. Tussen partijen is niet in geschil dat Klomp en Van Mossel c.s. bevoegd waren om deze leaseovereenkomsten te sluiten. Volgens de tekst van artikel 3:291 lid 2 BW en de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever is het inroepen van het retentierecht jegens een derde met een ouder recht in beperktere mate toegestaan dan jegens de schuldenaar zelf. De strekking van artikel 3:291 lid 2 BW is dat het retentierecht jegens een derde met een ouder recht alleen kan worden uitgeoefend als er een (voldoende) verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft. Het bovenstaande betekent dat werknemers alleen dan een retentierecht jegens Van Mossel c.s. kunnen uitoefenen indien en voor zover er een (voldoende) verband bestaat tussen de door hen gestelde loonvordering op Klomp en de door haar bij Van Mossel c.s. geleasete bedrijfswagens.

Werknemers hebben arbeidsovereenkomsten gesloten met Klomp op grond waarvan zij zich hebben verbonden om tegen loon arbeid als taxichauffeur te verrichten. Klomp heeft in het kader van de arbeidsrelatie weliswaar aan werknemers de geleasete bedrijfswagens ter beschikking gesteld om hun werkzaamheden te kunnen verrichten, maar de uit hun arbeidsovereenkomst voortvloeiende loonvordering houdt naar het oordeel van het hof geen (voldoende) verband met de bij Van Mossel c.s. geleasete bedrijfswagens nu deze loonvorderingen niet deze bedrijfswagens als zodanig betreffen. Werknemers hebben niet aangevoerd dat zij ten behoeve van de door hun werkgever bij Van Mossel c.s. geleasete bedrijfswagens inspanningen hebben gepleegd of kosten hebben gemaakt zoals kosten voor parkeren en stalling, onderhoud en reparaties of schadeherstel. De omstandigheid dat in de arbeidsovereenkomsten zou zijn overeengekomen dat uitsluitend ter uitvoering van de werkzaamheden een voertuig door de werkgever beschikbaar wordt gesteld en in het chauffeurshandboek is bepaald dat de bedrijfswagens uitsluitend ten behoeve van het uitvoeren van de werkzaamheden gebruikt mogen worden, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de aard van de werkzaamheden van werknemers vloeit namelijk voort dat aan hen als taxichauffeurs een bedrijfswagen ter beschikking werd gesteld, voorzien van logo’s en belettering van Klomp. Van Mossel c.s. hebben terecht aangevoerd dat de arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan met betrekking tot de persoon die de arbeid zal uitvoeren en dat de geleasete bedrijfswagens (enkel) een ‘middel’ zijn geweest waarmee werknemers hun werkzaamheden hebben verricht. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat geen sprake is van een (voldoende) verband tussen de gestelde loonvorderingen op Klomp en de bij Van Mossel c.s. geleasete bedrijfswagens. Het hof neemt in dit kader nog in aanmerking dat, hoewel werknemers belang hebben bij een correcte loonbetaling, Van Mossel c.s. als leasemaatschappijen een belang hebben om zonder risico leaseovereenkomsten te sluiten met werkgevers die bedrijfswagens ter beschikking stellen aan hun werknemers. In dit geval hebben Van Mossel c.s. een groot aantal leaseauto’s (taxibussen) aan Klomp ter beschikking gesteld ten behoeve van de werkzaamheden van werknemers. Het belang van Van Mossel c.s. staat eraan in de weg dat deze werknemers zich kunnen verhalen op geleasete bedrijfswagens wegens de gestelde loonvordering op hun voormalig werkgever. Het hof concludeert dat de grieven in het hoger beroep niet slagen. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.