Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 27 oktober 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:3325
Feiten
Werknemer was in dienst bij Es-Steel B.V. op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Hij werkte voor Es-Steel bij het Belgische bedrijf Columbus Steel N.V. Op 7 juni 2016 is de arbeidsovereenkomst van werknemer, zonder toestemming, door Es-Steel opgezegd. Bij de kantonrechter stelde werknemer dat hij ondanks de opzegging tóch in de maanden augustus en september 2016 werkzaamheden had verricht. Daarom vorderde hij in eerste aanleg betaling van € 7.969,59 aan brutoloon en ziektegeld over die maanden. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. Tegen dit oordeel heeft werknemer hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Bevoegde rechter
Werknemer woont in en werkte in België. Es-Steel is gevestigd in Nederland. De Nederlandse rechter is bevoegd over dit geschil te oordelen, omdat op grond van artikel 21 lid 1 a EEX-verordening de werkgever die een woonplaats heeft in een lidstaat kan worden gedagvaard voor de rechters van die lidstaat.
Toepasselijk recht
Partijen hebben in de arbeidsovereenkomst ervoor gekozen het Nederlandse recht toe te passen. Die rechtskeuze is, op grond van artikel 8 lid 1 Rome I-verordening, geldig. Omdat werknemer in België werkte, kan hem de bescherming die het Belgische recht biedt niet worden ontnomen. In dat geval wordt hieraan voorbijgegaan, omdat werknemer zich niet op het Belgische arbeidsrecht heeft beroepen. Bovendien is ook niet gebleken dat het recht van een ander land een ‘kennelijk nauwere band’ met deze arbeidsovereenkomst heeft. Nederlands recht is daarom van toepassing.
Opzegging kan niet worden vernietigd vanwege vervaltermijn
Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst op 7 juni 2016 is opgezegd. Omdat werknemer hiermee niet heeft ingestemd, stelt hij dat de opzegging niet geldig maar vernietigbaar is. Het hof volgt werknemer hierin niet. Op grond van artikel 7:686a BW moeten vorderingen tot vernietiging van de opzegging binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst worden ingediend (lid 4 sub a) en vorderingen tot betaling van een transitievergoeding binnen drie maanden (lid 4 sub b). De arbeidsovereenkomst is – met inachtneming van de opzegtermijn –op 1 augustus 2016 geëindigd. Werknemer heeft zijn vorderingen pas op 19 februari 2019 ingediend. Dat is te laat, zodat werknemer in deze vorderingen niet-ontvankelijk is. Het hof concludeert dan ook dat de opzegging geldig is en de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 augustus 2016 is geëindigd.
Werkzaamheden ná opzegging
Het hof oordeelt voorts dat niet is komen vast te staan dat werknemer na de opzegging nog werkzaamheden voor Es-Steel heeft verricht. De door werknemer overgelegde getuigenverklaringen zijn onvoldoende. Zo heeft geen van de getuigen verklaard dat werknemer, zoals hij stelt, verzocht zou zijn na het einde van zijn arbeidsovereenkomst te komen werken. Ook de omstandigheid dat de getuigen Es-Steel na 1 augustus 2016 nog steeds als werkgever van werknemer zagen, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Niet is gebleken dat zij op de hoogte waren van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Werknemer beroept zich ook op schermafdrukken van zijn telefoon waaruit blijkt dat hij een aantal maal gebeld heeft naar de toegangspoort om toegelaten te worden tot het werkterrein en stempelkaarten met volgens hem gewerkte uren in augustus 2016. Dit bewijst echter niet dat werknemer daadwerkelijk het terrein heeft betreden dan wel dat hij op verzoek van Es-Steel werkzaamheden heeft verricht. Ook de overgelegde stempelkaarten zijn niet door (of namens) Es-Steel getekend en leveren daarom geen dwingend bewijs op van de gewerkte uren en bewijzen onvoldoende dat eventueel gewerkte uren op verzoek van Es-Steel zijn gewerkt. De vorderingen van werknemer worden afgewezen.