Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 16 juli 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:2203
Feiten
Werknemer heeft van twee beschikkingen van de kantonrechter Bergen op Zoom hoger beroep ingesteld door middel van twee appèldagvaardingen op nader aan te voeren gronden van 3 januari 2020, waarin werknemer werkgeefster heeft opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van dit hof van 28 januari 2020. Het hof heeft in twee arresten van 4 februari 2020 op grond van artikel 69 lid 2 Rv beide zaken verwezen naar een kamer van dit hof die belast is met de behandeling van verzoekschriften. Na deze verwijzing heeft het hof werknemer in beide zaken in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Werknemer heeft daarop in beide zaken op 3 maart 2020 een processtuk getiteld ‘aanvulling gronden’ ingediend. Het hof heeft deze processtukken voorlopig niet in behandeling genomen. Bij brief van 12 maart 2020 heeft werknemer zich in beide zaken uitgelaten over de ontvankelijkheid. Bij brief van 13 april 2020 heeft werkgeefster hierop gereageerd. Partijen twisten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep in beide zaken.
Oordeel
Op grond van artikel 278 lid 1 Rv jo. artikel 359 Rv moet het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust bevatten. Nu werknemer in beide zaken in hoger beroep is gekomen met een appèldagvaarding op nader aan te voeren gronden, bevatten de processtukken waarmee het hoger beroep is ingeleid geen gronden. Dit leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het hoger beroep. Indien, zoals in dit geval, de verzoekschriftprocedure is ingeleid met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift, beveelt het hof op grond van artikel 69 lid 1 Rv appellant om het processtuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. Het hof gaat daartoe niet over indien er sprake is van misbruik van procesrecht in die zin dat bewust voor een verkeerde rechtsingang is gekozen teneinde uitstel te verkrijgen voor het formuleren van de gronden. De advocaat van werknemer heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van onzorgvuldigheid. De eerste week van januari 2020 was de advocaat van werknemer op vakantie in Zeeland. Zijn secretaresse belde met de mededeling dat werknemer toch hoger beroep wilde instellen. Hij heeft toen zijn secretaresse gevraagd twee appèldagvaardingen te maken. Hij beschikte op vakantie niet over de dossiers en realiseerde zich niet dat hij in de onderhavige arbeidszaken beroepschriften moest indienen. Het hof overweegt als volgt. Uit de processtukken blijkt dat er bij de advocaat van werknemer geen misverstand over heeft kunnen bestaan dat in beide zaken de regels van de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn. De advocaat van werknemer had zich tijdens het bespreken van de beschikkingen met zijn cliënt kunnen en moeten realiseren dat hij in beide zaken hoger beroep diende in te stellen door middel van een beroepschrift. Het hof heeft echter niet kunnen vaststellen dat de advocaat van werknemer op het moment dat hij op vakantie was en gebeld werd door zijn secretaresse welbewust heeft gekozen voor een verkeerde rechtsingang. Hetgeen werkgeefster aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van misbruik van recht, onder andere dat mr. Nuijten een ervaren advocaat is en dat hij opdracht tot het uitbrengen van een dagvaarding heeft gegeven, is onvoldoende om te concluderen tot misbruik van recht. Het is immers niet zo dat alle arbeidszaken met een verzoekschrift aanhangig moeten worden gemaakt. Nu niet is komen vast te staan dat mr. Nuijten de beschikking had over de dossiers op het moment dat hij de opdracht tot het opstellen van een dagvaarding gaf, kan niet worden vastgesteld dat hij welbewust heeft gekozen voor een verkeerde rechtsingang. Gelet op het voorgaande zal het hof toelaten dat de processtukken waarmee beide procedures in hoger beroep zijn ingeleid door werknemer worden aangevuld met de gronden voor het hoger beroep.