Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 23 april 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:1390
werknemer/Urenco Nederland B.V.
Feiten
Werknemer, wonende in Duitsland, is op 1 november 2008 in dienst getreden bij de Urenco Nederland B.V. (hierna: Urenco). De laatste functie die werknemer vervulde, is die van Site Delivery Manager, tegen een salaris van € 7.278,00 bruto per maand. Per e-mail van 29 april 2016 is werknemer gevraagd toe te lichten met wie hij een gedeclareerd etentje op 15 januari 2016 had gegeten. Per 2 mei 2016 heeft werknemer zich ziek gemeld met een burn-out. Hij heeft de werkzaamheden niet meer hervat. Omstreeks 9 juni 2016 is werknemer getroffen door een beroerte. Op 15 juni 2016 is in een second opinion door het UWV bevestigd dat werknemer arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Urenco eiste dat werknemer zich liet onderzoeken door de Nederlandse arbo-arts en dreigde met een loonstop; in kort geding kreeg werknemer gelijk en moest Urenco het loon doorbetalen. Op 16 september 2016 is een ontbindingsverzoek ingediend omdat werknemer volgens Urenco niet meewerkte aan re-integratie; dit verzoek is op 9 november 2016 weer ingetrokken. Vervolgens is discussie ontstaan over de re-integratie in het tweede spoor. Urenco heeft een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd over de vraag of werknemer medisch gezien in staat zou zijn tot re-integratie. Het UWV heeft op 11 augustus 2017 geoordeeld dat dat het geval is. Volgens werknemer is het UWV echter niet bevoegd in deze kwestie, bovendien was het deskundigenoordeel niet op juiste gronden gebaseerd. Per 11 september 2017, bevestigd bij brief van 13 september 2017, is een loonstop doorgevoerd omdat werknemer niet verschenen was op het intakegesprek bij het re-integratiebureau. De arbeidsovereenkomst is door Urenco met toestemming van het UWV opgezegd tegen 1 januari 2019. Werknemer verzoekt onder meer betaling van een billijke vergoeding van € 820.464,13 bruto alsmede het achterstallig loon inclusief emolumenten van € 77.838,27 bruto. Aan dit verzoek legt werknemer ten grondslag dat zijn burn-out is veroorzaakt door omstandigheden op het werk en dat Urenco ook gedurende het ziekteverzuim van werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast stelt werknemer dat hij nog recht heeft op loon en emolumenten die niet zijn betaald wegens een onterechte loonstop.
Oordeel
Billijke vergoeding
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Uit het dossier is niet gebleken dat sprake is geweest van stelselmatig overwerk en dat dat aan Urenco te wijten is. Uit de door Urenco overgelegde aanwezigheidsregistratie blijkt niet van overschrijding van de normale werkuren door werknemer. Naar aanleiding van zijn stelling dat hij 24/7 telefonisch bereikbaar diende te zijn, heeft Urenco onvoldoende weersproken gesteld dat werknemer dit zelf wilde en dat hij collega’s aanmoedigde hem te bellen bij vragen of problemen. Bovendien is niet gebleken dat werknemer ook overmatig veel buiten werktijd werd gebeld en/of dat hij ook buiten de normale werkuren bij Urenco nog veel uren moest maken. Op de beoordelingsformulieren 2013, 2014 en 2015 zijn geen aantekeningen gemaakt over te zware belasting of overwerk. Het had op de weg van werknemer gelegen om, indien hij vond dat hij te zwaar werd belast, dat tijdens beoordelingsgesprekken naar voren te brengen. Inzake de declaratie van het etentje op 15 januari 2016 stelt Urenco dat dit niet volgens de richtlijnen is gedeclareerd en het komt de rechtbank voor dat het niet onredelijk was om werknemer om een toelichting te vragen.
Loonstop
De reden voor de loonstop was dat werknemer weigerde een oriënterend gesprek te voeren met een re-integratiebureau. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft op 11 augustus 2017 geoordeeld dat werknemer in staat was om mee te werken aan de re-integratie tweede spoor. Nog daargelaten of het UWV al dan niet bevoegd was (werknemer heeft zich wel vrijwillig aan een onderzoek door het UWV onderworpen) constateert de kantonrechter dat de controlerende artsen van werknemer in Duitsland niet uitdrukkelijk hebben verklaard en ook niet hebben onderbouwd dat werknemer wegens arbeidsongeschiktheid zelfs niet in staat was tot een oriënterend gesprek met een re-integratiebureau. Hij moest daartoe derhalve wel in staat geacht worden. Urenco heeft werknemer gevraagd een keuze uit te spreken voor een re-integratiebureau, of zelf een bureau voor te dragen, maar dat heeft hij geweigerd. Door vervolgens niet te verschijnen op een afspraak voor een oriënterend gesprek heeft werknemer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende meegewerkt en Urenco heeft in redelijkheid kunnen besluiten om de loondoorbetaling stop te zetten. De vordering inzake het loon, met de nevenvorderingen, dient derhalve te worden afgewezen.