Rechtspraak
werknemer/Werkgever
Feiten
In januari 2015 heeft werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij werkgever ondertekend. De arbeidsovereenkomst vermeldt een bruto jaarsalaris voor werknemer van € 140.000, inclusief vakantiegeld. Verder bevat de arbeidsovereenkomst onder meer bepalingen over een resultaat afhankelijke beloning (RAB) met Claw Back-clausule en in artikel 12 is opgenomen: ‘Indien zijdens de BV de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd zal aan Bestuurder een schadeloosstelling worden betaald, behoudens in het geval van ernstig verwijtbare handelingen van Bestuurder, ten belope van één (1) jaarsalaris inclusief vakantiegeld en verder zonder vergoedingen en emolumenten. Deze schadeloosstelling zal dan door de BV worden betaald op de datum van de beëindiging van de dienstbetrekking, onder aftrek van de wettelijk voorgeschreven inhoudingen.’ Na overleg over de financiële situatie van werkgever hebben partijen in december 2016 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Volgens artikel 1 lid 2 van de beëindigingsovereenkomst diende werkgever de vergoeding van € 140.000 bruto te betalen uiterlijk 28 februari 2017. Tot op heden is werkgever (ondanks aanmaning) niet overgegaan tot betaling van deze vergoeding. Thans vordert werknemer betaling van de vergoeding. Werkgever voert gemotiveerd verweer.
Oordeel
Werkgever heeft ter zitting haar verweer dat de vaststellingsovereenkomst van 16 december 2016 niet rechtsgeldig is, omdat X niet bevoegd was te tekenen, ingetrokken. Ook werkgever gaat inmiddels uit van een geldige vaststellingsovereenkomst. Daarmee staat vast dat werkgever de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding van € 140.000 bruto aan werknemer is verschuldigd. Het verweer van werkgever, dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de beëindigingsvergoeding van € 140.000 niet verschuldigd is bij ernstig verwijtbaar handelen, en dat van dergelijk handelen sprake is geweest, miskent dat de vordering is gebaseerd op de vaststellingsovereenkomst en niet op de arbeidsovereenkomst. De stelling van werkgever dat zij in een nog te starten bodemprocedure onder andere op grond van gestelde integriteitsschendingen zal vorderen dat de beëindigingsvergoeding ongedaan zal worden gemaakt, dat de aan werknemer betaalde RAB (resultaat afhankelijke beloning) zal worden teruggevorderd en dat een niet nader onderbouwd bedrag van € 11.900 zal worden teruggevorderd, staat toewijzing van de huidige vordering van werknemer niet in de weg. Die vorderingen van werkgever zijn gemotiveerd weersproken, staan niet vast en werkgever heeft aan die gepretendeerde vorderingen overigens ook geen juridische consequenties verbonden, anders dan dat zij om die reden meent niet te hoeven betalen. De vordering van werknemer zal derhalve – bij wijze van voorschot – worden toegewezen.