Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 13 april 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:2087
werkneemster/werkgeefster
Werkneemster is op 1 juli 2015 in dienst van werkgeefster getreden in de functie van ‘Haarstylist 2’. Het dienstverband is aangegaan voor de duur van zes maanden. In januari 2016 heeft werkneemster haar werkzaamheden voortgezet. Op 12 januari 2016 om 10:45 uur heeft werkneemster zich via een Whatsapp-bericht ziek gemeld bij A. In reactie hierop heeft A om 11:04 uur aan werkneemster bericht: ‘Hoezo je bent niet eens in dienst!’ Werkneemster vordert (1) loon tot 12 januari 2016, (2) vakantiegeld over de periode juli 2015 tot 1 januari 2016, zijnde € 801,96 bruto, (3) betaling van een bedrag van € 1.804,41, zijnde de vergoeding voor de schending van de aanzegplicht ex artikel 7:668 BW, (4) afgifte van loonspecificaties en (5) een vergoeding van € 5.413,23 bruto ex artikel 7:677 lid 4 BW. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft werkneemster aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst na 1 januari 2016 stilzwijgend is verlengd en daarna niet rechtsgeldig is beëindigd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat er tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (1 juli 2015 - 31 december 2015). Dat aan de aanzegverplichting ex artikel 7:668 lid 1 onderdeel a BW is voldaan, is niet gebleken. Ter zitting heeft A erkend dat de arbeidsovereenkomst ook niet (schriftelijk) is opgezegd, laat staan dat werkneemster daarmee schriftelijk heeft ingestemd. Gelet op het bepaalde in artikel 7:668 lid 4 onderdeel a BW wordt de arbeidsovereenkomst dan geacht voor dezelfde tijd en op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet. De conclusie luidt dan ook dat de arbeidsovereenkomst niet per 31 december 2015 is geëindigd, maar is verlengd tot en met 30 juni 2016. Aangezien werkneemster derhalve in dienst is gebleven en in januari 2016 heeft gewerkt komt de vordering onder 1 voor toewijzing in aanmerking. Het gevorderde onder 2 komt sowieso voor toewijzing in aanmerking, nu de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst zag op de periode tot en met 31 december 2015. De gevorderde rente over deze onderdelen zal, nu deze niet is weersproken, als zodanig worden toegewezen. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:677 lid 4 BW zal het onder 5 gevorderde bedrag eveneens worden toegewezen. Hiertoe wordt overwogen dat in de arbeidsovereenkomst geen bepaling is opgenomen dat deze overeenkomst tussentijds kan worden opgezegd, zodat werkgeefster de in dit artikel bedoelde vergoeding verschuldigd is geworden. Gelet op de inhoud van de voorlaatste zin van artikel 7:677 lid 4 BW kan deze vergoeding niet lager worden vastgesteld dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden. Dat is wat werkneemster vordert en dit is dus ook toewijsbaar.
Het onder 3 gevorderde bedrag zal worden afgewezen. In artikel 7:668 lid 3 BW is bepaald dat, indien de werkgever zijn aanzegverplichting niet is nagekomen, hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is van maximaal één maand salaris. In artikel 7:677 lid 4 BW is bepaald dat de partij die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die niet tussentijds kan worden opgezegd, in strijd met het bepaalde in lid 1 van dit artikel opzegt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2016 is voortgezet voor een periode van zes maanden en dat het gevorderde onder 1 en 5 zal worden toegewezen. Nu op de voet van artikel 7:668 lid 4 aanhef en onderdeel a BW de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn voortgezet voor dezelfde tijd is daarnaast geen plaats voor het toekennen van een vergoeding op de voet van het derde lid van dit artikel. De uitkomst van het toepassen van artikel 7:668 lid 3 BW in deze situatie zou immers neerkomen op het opleggen van een dubbele sanctie aan de werkgever voor het niet nakomen van de aanzegverplichting. Gelet op de Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 34, moet geoordeeld worden dat dit ook heeft te gelden in het geval de werkgever niet heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet en deze toch wordt voortgezet. Daarmee is het belang van de werknemer, dat hij tijdig weet waar hij aan toe is, ook voldoende beschermd en vindt bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst ook loonbetaling plaats. Het gevorderde onder 4 komt eveneens voor toewijzing in aanmerking, nu deze verplichting voor werkgeefster uit de wet voortvloeit.