Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 12 april 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7296
werknemer/werkgever
Werknemer en werkgever zijn eind oktober 2008 in onderhandeling getreden over het aangaan van een arbeidsovereenkomst en een participatie van werknemer in de aandelen in werkgever. Werknemer was toentertijd in dienst bij Karel Hoeve IJmuiden B.V.; deze arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 februari 2009. In januari 2009 heeft werkgever aan haar relaties bekend gemaakt dat zij het voornemen had met werknemer te gaan samenwerken, waarbij hij met ingang van 1 februari 2009 als directeur in dienst zou treden. Op 28 januari 2009 wordt er een conceptarbeidsovereenkomst voorgelegd met daarin het salaris nog niet bepaald. Op 4 februari 2009 heeft werkgever medegedeeld dat zij de relatie met werknemer niet wilde voortzetten. Werknemer vordert nakoming van de – volgens hem tot stand gekomen – arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, stellende dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen omdat nog geen overeenstemming bestond over het door werknemer bij werkgever te verdienen salaris. Werknemer stelt zich op het standpunt dat wel degelijk een salaris is overeengekomen en dat anders een beroep op artikel 7:618 BW kan worden gedaan.
Het hof oordeelt als volgt. Gezien de voorgeschiedenis ligt het in de rede dat werknemer – zoals hij stelt – een salaris is overeengekomen gelijk aan hetgeen hij bij zijn ex-werkgever verdiende. Het is derhalve aan werkgever om aan te voeren waarom volgens hem geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De zaak wordt daartoe aangehouden. Voor aanspraak op gebruikelijk loon op de voet van artikel 7:618 BW kan pas plaats zijn als vaststaat dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Daarvan kan, in elk geval thans, nog niet worden uitgegaan.