Rechtspraak
werknemer/werkgever
Vervolg tussenvonnis. Allereerst wordt beoordeeld of de vordering van werknemer tot nakoming van de pensioentoezegging, zoals verwoord in de pensioenbrief van 2 augustus 1982, en de vordering tot betaling van een schadevergoeding is verjaard. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. Werknemer is op 1 april 1983 bij werkgever uit dienst getreden. Op dat moment is het pensioenkapitaal van de individuele pensioenregeling premievrij gemaakt en zijn de verplichtingen voor werkgever uit hoofde van de individuele pensioenregeling geëindigd. Werkgever heeft onweersproken aangevoerd dat er ten tijde van de beëindiging van het dienstverband een premievrij kapitaal is vastgesteld van fl 80.105 (€ 36.350). Werknemer heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hem daarvan bij de beëindiging ook een opgave is verstrekt. De verjaringstermijn van artikel 3:307 BW (vijf jaar) evenals de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW (vijf dan wel twintig jaar) moeten dan ook geacht worden vanaf 1 april 1983 te zijn gaan lopen. Werknemer heeft zich voor het eerst bij brief van 28 september 2005 bij werkgever gemeld met zijn vermeende vorderingen, hetgeen later is dan vijf en later dan twintig jaar na 1 april 1983. Dit betekent dat zijn vorderingsrecht is verjaard. Werknemer wordt niet-ontvankelijk verklaard.