Rechtspraak
werknemer/Tegelcentrum Weert
Werknemer is sinds 2002 in dienst van Tegelcentrum Weert BV in de functie van hoofd afdeling verkoop. Eind 2008 is de werkgever er achter gekomen dat werknemer inktcartridges en gootstukken voor eigen gebruik had besteld. Toen in 2009 bleek dat hij ook een gashaard via het Tegelcentrum had besteld voor eigen gebruik, heeft het Tegelcentrum werknemer ontslag aangezegd. Vervolgens zijn partijen in onderhandeling getreden over een beƫindiging met wederzijds goedvinden. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst op neutrale gronden zal worden ontbonden per 1 januari 2010 en dat werknemer de schade zal vergoeden. Voorts stond in deze overeenkomst opgenomen dat het Tegelcentrum geen aangifte zal doen bij het UWV en de aangifte bij de politie zal intrekken. De vraag die partijen thans verdeeld houdt is of partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Volgens het Tegelcentrum is dit niet het geval. Voor zover dit wel het geval is, dan is de nakoming van deze vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar vanwege nieuwe frauduleuze handelingen van werknemer die na de overeenkomst aan het licht zijn gekomen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Ten aanzien van de vraag of partijen overeenstemming hadden bereikt omtrent de inhoud van de vaststellingsovereenkomst oordeelt de rechter dat de voorgestelde tekstuele aanpassingen van werknemer op het laatste aanbod van het Tegelcentrum zo minimaal en van ondergeschikte aard zijn, dat sprake is van een overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft op de zitting ambtshalve aan de orde gesteld of de tussen partijen gesloten overeenkomst wel een geldige oorzaak heeft. Hoewel de overeenkomst niet in strijd met de wet is, speelt hier mogelijk de goede zeden een rol. Verdedigbaar is dat partijen vrij zijn om hun rechtspositie naar eigen inzicht te bepalen alsmede bij een verdenking van een strafbaar feit de vermeende dader en gelaedeerde bevoegd zijn om buiten het bevoegd gezag om de gevolgen daarvan onderling te regelen en af te spreken dat vervolgens van aangifte wordt afgezien. Dit neemt niet weg dat er in dit soort kwesties een spanning is tussen enerzijds de vrijheid om de eigen rechtspositie te bepalen en anderzijds de goede zeden die voorschrijven dat rechtsprekende- en uitkeringsinstanties niet misleid mogen worden. Evenzo verlangen de goede zeden dat strafbaar handelen van zekere omvang niet alleen civiel wordt geregeld, maar ook in de openbaarheid aan de orde wordt gesteld. Waar in standaardgevallen de overeenkomst doorgang behoeft en het beroep op dwaling of onvoorziene omstandigheden doorgaans in later stadium in een bodemprocedure moet worden vastgesteld en alsdan, bij honorering, tot correctie op de uitgevoerde overeenkomst leidt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in onderhavige overeenkomst - in het bijzonder met betrekking tot de medewerking aan het verkrijgen van een WW-uitkering en voorkomen van strafrechtelijke vervolging - de spanning tussen binding en goede zeden aldus in het oordeel te laten meewegen dat aan vaststelling van deze bezwaren prioriteit wordt gegeven boven onverkorte uitvoering van het overeengekomene.
Volgt afwijzing vordering werknemer.