Rechtspraak
Werknemer is op 1 juli 2005 in dienst van P/flex (een payroll onderneming) getreden op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 690 BW en wel voor bepaalde tijd, te weten tot en met 31 december 2005. De arbeidsovereenkomst is vervolgens driemaal verlengd: van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Werknemer heeft gedurende de gehele periode werkzaamheden als zelfstandig kok verricht bij Cui-dé. Werknemer is in 2008 uitgevallen na een arbeidsongeval. Op 1 januari 2009 is werknemer weer volledig arbeidsgeschikt. P/flex biedt werknemer een tijdelijk contract aan voor 1 uur per week. Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, daar hij reeds eerder - voorafgaande aan zijn dienstbetrekking met P/flex - voor Cui-dé werkzaam was, zodat P/flex als opvolgend werkgever moet worden beschouwd. P/flex stelt zich op het standpunt dat op grond van de CAO (artikel 6 lid 4 CAO uitzendkrachten) de bepalingen van opvolgend werkgeverschap niet van toepassing zijn, indien werkgever (P/flex) niet op de hoogte waren van het eerdere arbeidsverleden. Deze uitzondering doet zich volgens P/flex voor, daar werknemer bij indiensttreding bij P/flex op het invulformulier niets heeft ingevuld bij “arbeidsverleden”.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het aan werknemer te maken verwijt valt niet onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 CAO voor de Uitzendkrachten. De vraagstelling omtrent het arbeidsverleden van werknemer is in het belang van P/flex opgenomen. Het had op de weg van P/flex gelegen uitdrukkelijker navraag te doen over het arbeidsverleden van werknemer. Daarvan is niet gebleken. Werknemer wordt in staat gesteld bewijs te leveren dat hij reeds op 1 januari 2005 in dienst van Cui-dé was getreden.
Volgt aanhouding van de zaak.