Naar boven ↑

Rechtspraak

Leyman/RIZIV
Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 februari 2009
ECLI:EU:C:2009:109

Leyman/RIZIV

Het prejudiciële verzoek is gedaan in de procedure tussen Leyman en het Belgische Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (hierna: “RIZIV”). Leyman heeft de Belgische nationaliteit en heeft van 1971 tot 2003 in België in loondienst gewerkt. In augustus 2003 is zij naar Luxemburg verhuisd en sindsdien valt zij onder het Luxemburgse socialezekerheidsstelsel. Op 8 juli 2005 is zij door de Luxemburgse autoriteiten arbeidsongeschikt verklaard voor de periode van 8 juli 2005 tot 29 februari 2012, de datum waarop zij met pensioen gaat. De Luxemburgse autoriteiten hebben haar bijgevolg met onmiddellijke ingang een invaliditeitsuitkering toegekend, berekend naar verhouding van de duur van de verzekeringstijdvakken die krachtens de voor hen toepasselijke wettelijke regeling waren vervuld. Het bedrag van de uitkering bedraagt €322,83 per maand. Op grond van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad heeft Leyman bij het RIZIV een verzoek ingediend voor een invaliditeitsuitkering naar rato van de in België vervulde verzekeringstijdvakken. Op 23 juli 2006 heeft het RIZIV haar die uitkering toegekend ter hoogte van een bedrag van €737,10 per maand. De uitkering zou evenwel eerst ingaan op 8 juli 2006, conform artikel 93 van de Belgische wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Daarin is bepaald dat het recht op invaliditeitsuitkering eerst ingaat na één jaar arbeidsongeschiktheid en dat gedurende deze eerste periode recht bestaat op een zogeheten “primaire ongeschiktheidsuitkering”. Gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid heeft verzoekster bijgevolg van het Groothertogdom Luxemburg een invaliditeitsuitkering ontvangen op basis van de aldaar vervulde verzekeringstijdvakken; van de Belgische socialezekerheidsinstellingen heeft zij daarentegen geen uitkering ontvangen. Leyman heeft tegen de beslissing van het RIZIV beroep ingesteld bij de Arbeidsrechtbank te Nijvel, op grond dat de bepaling van de ingangsdatum van de invaliditeitsuitkering op 8 juli 2006 onverenigbaar is met het recht van vrij verkeer en dat deze uitkering daarom met ingang van 8 juli 2005 moest worden betaald.

De A-G concludeert als volgt. Op het eerste gezicht verbiedt het Verdrag het verschil tussen de Belgische en Luxemburgse wetgevingen ten aanzien van de aanvangsdatum van de invaliditeitsuitkering niet. Het Verdrag voorziet immers niet in een harmonisatie van de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten, maar slechts in een coördinatie daarvan, aldus artikel 42 EG (voorheen artikel 51 van het Verdrag). Het laat bijgevolg de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten onverlet. Inzonderheid staat het elke lidstaat vrij de voorwaarden voor socialezekerheidsprestaties in zijn wetgeving vast te stellen. Ten gevolge van die bevoegdheid van de lidstaten kunnen verschillen bestaan tussen de nationale socialezekerheidsstelsels in de toepasselijke procedures en in de rechten van de in de lidstaten werkzame personen. De A-G herinnert er evenwel aan dat, om de doeltreffendheid van het recht van vrij verkeer van werknemers te waarborgen, artikel 42 EG voorziet in de invoering van een methode ter bescherming van migrerende werknemers door „het samentellen van alle tijdvakken welke door de wetgevingen van verschillende landen in aanmerking worden genomen voor het verkrijgen en behouden van het recht op prestaties en voor de vaststelling daarvan”. Volgens vaste rechtspraak moeten bovendien alle bepalingen van verordening nr. 1408/71 worden uitgelegd in het licht van de doelstelling van artikel 42 EG, bij te dragen tot de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers, onder meer door samentelling van de tijdvakken van verzekering, wonen of arbeid. Waar dat niet was gebeurd, heeft het Hof zonder aarzelen een bepaling van verordening nr. 1408/71 ongeldig verklaard, als die de mogelijkheid uitsloot om ter verlenging van de referentieperiode onder de wettelijke regeling van een lidstaat, de tijdvakken in aanmerking te nemen waarin sociale uitkeringen waren toegekend uit hoofde van de wettelijke regeling van een andere lidstaat. Al moge het Verdrag verschillen laten bestaan tussen de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en bijgevolg ook in de rechten van de personen die er werkzaam zijn, het zou zijn doel niet bereiken indien de werknemers als gevolg van de uitoefening van hun recht van vrij verkeer socialezekerheidsvoordelen verliezen die hun door de wettelijke regeling van een lidstaat worden toegekend. Een dergelijk gevolg zou een werknemer in de Gemeenschap er immers van kunnen weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen en daarmee een belemmering van deze vrijheid opleveren. Dat oogmerk impliceert derhalve dat migrerende werknemers geen rechten op socialezekerheidsuitkeringen mogen verliezen, noch het bedrag ervan verminderd mogen zien, doordat zij het hun door het Verdrag toegekende recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend, en dat met name de regel van samentelling van de tijdvakken van verzekering, wonen of arbeid moet waarborgen, dat de uitoefening van het door het Verdrag toegekende recht van vrij verkeer niet tot gevolg heeft, dat een werknemer voordelen op het gebied van de sociale zekerheid verliest waarop hij aanspraak zou hebben kunnen maken indien hij of zij zijn of haar loopbaan in één enkele lidstaat zou hebben volbracht. In dit geval, indien Leyman altijd in België had gewerkt en daar al haar verzekeringstijdvakken had vervuld, of indien zij daar invalide of arbeidsongeschikt was geraakt, eventueel nadat zij in een andere lidstaat had gewerkt, zou zij voor de periode van 8 juli 2005 tot 7 juli 2006 recht hebben gehad op een primaire ongeschiktheidsuitkering.

In het licht van artikel 42 EG bezien, moet artikel 40, lid 3, sub a, van verordening nr. 1408/71 dan ook aldus worden uitgelegd dat een lidstaat, zoals België, niet alleen bij de toekenning van een invaliditeitsuitkering rekening moet houden met alle tijdvakken waarin de betrokken persoon krachtens de Luxemburgse wettelijke regeling een invaliditeitsuitkering heeft ontvangen, maar tevens bij de toekenning en de berekening van de primaire ongeschiktheidsuitkering rekening moet houden met alle krachtens de Luxemburgse wettelijke regeling vervulde verzekeringstijdvakken, als waren zij krachtens zijn eigen wetgeving vervuld. De Belgische autoriteiten moeten bijgevolg artikel 93 van de wet van 14 juli 1994 lezen en toepassen in het licht van deze uitlegging van artikel 40, lid 3, sub a, van verordening nr. 1408/71. Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten de lidstaten bij de uitoefening van de bevoegdheid om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten en toe te passen het gemeenschapsrecht eerbiedigen, in het bijzonder de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van werknemers. De bevoegdheid van de lidstaten is dus niet onbeperkt. Zij zijn met name gehouden de geest en de beginselen van verordening nr. 1408/71 te eerbiedigen, waaronder het beginsel dat een persoon niet wordt benadeeld bij de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer, en zich ervan te verzekeren dat de aldus uitgewerkte regeling er niet toe leidt dat deze persoon geen sociale bescherming geniet. Bovendien, hoewel een eventueel nadeel ten opzichte van de werknemer die al zijn of haar werkzaamheden in eenzelfde lidstaat uitoefent, resulterend uit een uitbreiding of overbrenging van zijn of haar activiteiten naar één of meer andere lidstaten en uit het feit dat hij of zij onder een nieuwe socialezekerheidswetgeving valt, bijgevolg in beginsel niet in strijd is met de artikelen 39 EG en 43 EG, mag die wetgeving er niet zonder meer toe leiden dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat er een prestatie tegenover staat. Indien Leyman, zoals gezegd, gedurende het eerste jaar van haar arbeidsongeschiktheid geen uitkering van de Belgische socialezekerheidsinstellingen ontvangt, staat gedurende die periode geen prestatie tegenover de bijdragen die zij in België heeft betaald.

  • Wetsartikelen: 40 (EEG) Vo. 1408/71, 45 (EEG) Vo. 1408/71 en 39 EG-Verdrag
  • Onderwerpen: Overig en Overige
  • Trefwoorden: Coördinatieverordening socialeverzekeringen, Vrij verkeer van werknemers en Nationale regelingen moeten in de geest en beginselen van Vo. 1408/71 worden uitgelegd