Naar boven ↑

Rechtspraak

Op 12 januari 1999 is werknemer van de Onderlinge een verkeersongeval overkomen, terwijl hij in zijn eigen auto reed. Werknemer heeft door dit ongeval ernstig letsel opgelopen. Hij had geen schadeverzekering inzittenden (SVI) en heeft ook geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk kunnen stellen voor de gevolgen van het ongeval. Ten tijde van het ongeval was de Onderlinge bij Nationale-Nederlanden verzekerd op grond van een “Aansprakelijkheidsverzekering voor administratieve bedrijven, detailhandel, horeca, ambachten, e.d.” (hierna ook: de AVB). Deze verzekering geeft, binnen de grenzen van de polisvoorwaarden, dekking tegen aansprakelijkheid voor schade aan personen en schade aan zaken. De Onderlinge is in eerste aanleg op grond van 7:658 BW veroordeeld tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft het hof de aansprakelijkheid gegrond op artikel 7:611 BW. Thans vordert de Onderlinge een verklaring voor recht dat Nationale-Nederlanden gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit de AVB-polis, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding. De Onderlinge legt aan deze vordering, kort samengevat, primair de stelling ten grondslag dat de AVB-polis in kwestie dekking biedt voor de schade die zij aan haar werknemer moet vergoeden. Zij verwijst hiervoor in het bijzonder op artikel 19 van de toepasselijke voorwaarden. Subsidiair beroept de Onderlinge zich op rechtsverwerking aan de zijde van Natonale-Nederlanden. Deze heeft, na eerst - zonder enig voorbehoud ten aanzien van de dekking - de zaak in behandeling te hebben genomen en namens de Onderlinge verweer te zijn gaan voeren tegen de aanspraak van werknemer, bij de Onderlinge het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij dekking zou verlenen.

De rechtbank oordeelt als volgt. Blijkens het arrest van het gerechtshof moet de Onderlinge niet (rechtstreeks) de ongevalsschade vergoeden, maar de schade die werknemer heeft geleden doordat zij voor hem geen adequate voorziening had getroffen - te weten geen passende verzekering voor de ongevalsschade die hem is overkomen - noch hem terzake had gewaarschuwd. Deze schade is geen “schade aan een persoon” en kan daarmee ook niet op één lijn worden gesteld. Hieraan doet niet af dat de beide schadebedragen even hoog kunnen uitvallen. Dit laatste spreekt immers niet vanzelf, en dit vloeit voort uit de respectieve grondslagen, die wezenlijk van elkaar verschillen. Aansprakelijkheid van een werkgever op grond van het (door het hof buiten toepassing gestelde) artikel 7:658 BW is van andere aard dan aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 1 BW. Bij de eerstbedoelde aansprakelijkheid gaat het om vergoeding van letselschade, en daarmee om schade in de zin van artikel 1.6, bij de laatstbedoelde aansprakelijkheid louter om het missen van een verzekeringsuitkering. Hiervoor biedt artikel 19, gelezen in verbinding met de artikelen 1.8 en 1.6, geen dekking. Dit betekent dat de primaire grondslag van de vordering van de Onderlinge ontoereikend is. Ook haar subsidiaire beroep op rechtsverwerking faalt. Het standpunt dat Nationale-Nederlanden op enig later moment, te weten in haar aangehaalde brieven van 22 juni 2001 en van 6 september 2001, heeft ingenomen berustte op een nieuw feit: de aanvulling van de grondslag van werknemers aanspraken. Het stond haar vrij toen dekking voor aansprakelijkheid op die grondslag af te wijzen. De Onderlinge heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat zij gerechtvaardigd heeft kunnen menen dat Nationale-Nederlanden op basis van de polis dekking zou bieden voor elke aansprakelijkheid van de Onderlinge jegens werknemer, hoe ook gefundeerd.

Volgt afwijzing vordering de Onderlinge.

  • Wetsartikelen: 7:658 BW, 7:611 BW en 6:248 BW
  • Onderwerpen: Overige (7:658 jo. 7:611 BW)
  • Trefwoorden: Polis aansprakelijkheidsverzekering werkgever biedt geen dekking voor de schade die de werkgever aan de werknemer moet vergoeden, omdat het niet gaat om aansprakelijkheid op grond van art. 7:658 BW, maar om aansprakelijkheid op grond van art. 7:611 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 1 BW