Naar boven ↑

Rechtspraak

Elmar is een uitzendbureau voor schoonmakend personeel en personeel werkzaam in de bouw. Werknemer is per 21 augustus 2000 als uitzendkracht in dienst getreden bij Elmar, in de functie van opruimer/sjouwer, op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat hierop de - algemeen verbindend verklaarde - CAO voor Uitzendkrachten van toepassing is. Werknemer is gedurende zijn gehele dienstverband bij Elmar ingeleend door Elmar Multi Onderhoud B.V. Dit bedrijf houdt zich bezig met glas- en gevelreiniging, schoonmaakwerkzaamheden en bouwoplevering. Elmar Multi Onderhoud B.V. heeft op haar beurt overeenkomsten gesloten met een vierde partij, bij wie werknemer de werkzaamheden feitelijk verricht. Gedurende zijn dienstverband is werknemer beloond conform de CAO voor het Schoonmakers- en glazenwassersbedrijf. vordert in deze procedure een bedrag van € 18.246,97 bruto ter zake van salaris, € 15.364,35 ter zake van vakantierechten en een vordering afdracht Tijdspaarfonds van € 5.656,20 netto over de periode van juli 2002 tot en met juli 2007. Voorts vordert werknemer betaling van het verschuldigde salaris en afdracht Tijdspaarfonds conform de CAO voor de Bouwnijverheid vanaf 1 augustus 2007. De centrale vraag is onder welke cao werknemer valt.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer kan slechts aanspraak maken op een beloning conform artikel 23a CAO voor Uitzendkrachten juncto artikel 91 CAO voor de Bouwnijverheid, als kan worden vastgesteld dat hij moet worden beschouwd als uitzendkracht, werkzaam in de bouw, conform artikel 23 a CAO voor Uitzendkrachten. Niet betwist is dat werknemer gedurende zijn dienstverband uitsluitend is uitgeleend aan Elmar Multi Onderhoud B.V. Het enkele feit dat Elmar werknemer heeft uitgeleend aan een bedrijf waarop de CAO voor het Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing is, brengt echter niet mee dat deze cao automatisch van toepassing is op de werkzaamheden die werknemer heeft uitgevoerd. Uit getuigenverklaring is af te leiden dat werknemer in de periode 2003 tot en met 2007 zijn werkzaamheden heeft verricht op bouwplaatsen van in aanbouw zijnde gebouwen. Uit de getuigenverklaringen is op te maken dat de werkzaamheden die werknemer verrichtte, althans een groot deel daarvan, niet kunnen worden begrepen onder hetgeen in het algemeen onder schoonmaakwerkzaamheden wordt verstaan, immers het verwijderen van balken en schroefstempels, sjouwen, hakken, het werken met een Kangoo, het afsteken van ongerechtigheden op vloeren en het storten van beton kan daar niet onder worden gerangschikt. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat de werkzaamheden die werknemer gedurende de afgelopen vijf jaren, te rekenen tot en met 31 december 2007, in overwegende mate heeft verricht naar hun aard niet als schoonmaakwerkzaamheden in de zin van de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf kunnen worden aangemerkt, maar als werkzaamheden die voldoen aan de omschrijvingen zoals in de CAO voor de Bouw zijn neergelegd. Werknemer is derhalve geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs.