Rechtspraak
Het hof is van oordeel dat werknemer ter ondersteuning van zijn desbetreffende stelling volstrekt onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan, en al helemaal niet gemotiveerd heeft aangegeven dat, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het (bedrijfseconomische) belang van Hoza bij de reorganisatie en de daarmee verbonden reductie van het personeelsbestand. In dat verband verdient opmerking dat in het sociaal plan een regeling per categorie werknemers is getroffen, waarbij de som van leeftijd en dienstjaren de bepalende factor is geweest. De hoogste categorie (voor werknemers waar de som van leeftijd en dienstjaren 70 of meer bedroeg) kent ook de gunstigste afvloeiingsregeling. Van de ontslagen werknemers valt naast werknemer slechts betrokkene X in die categorie, zodat kan worden vastgesteld dat in het sociaal plan speciaal aandacht aan deze beide werknemers is besteed. In dat licht bezien is onvoldoende gesteld, laat staan gebleken, dat met de relatief bijzondere positie van [appellant], in vergelijking met de andere werknemers die zijn ontslagen, onvoldoende rekening is gehouden, laat staan dat de financiƫle situatie van Hoza, ten tijde van het ontslag, een hogere voorziening dan voortvloeiend uit het - in overleg met de bonden tot stand gekomen - sociaal plan toeliet.
Dat werknemer zelf zijn instemming aan het sociaal plan heeft onthouden, doet er niet aan af dat bedoeld plan door de betrokken vakbond(en), waarvan ook [appellant] lid was, is aanvaard, hetgeen een sterke aanwijzing oplevert dat het, onder de gegeven omstandigheden de maximaal haalbare afvloeiingsregeling voor de betrokken werknemers inhoudt. Daarbij is van belang dat in de door de CWI gegeven ontslagvergunning uitgebreid is stil gestaan bij de bedrijfseconomische situatie van Hoza en dat aannemelijk is geoordeeld dat de door Hoza voorgestelde reorganisatie noodzakelijk was. Werknemer heeft een en ander niet voldoende gemotiveerd bestreden.
In hetgeen hiervoor is overwogen, ligt besloten dat eveneens onvoldoende is gesteld of gebleken dat Hoza - in het geval van werknemer - gebruik had moeten maken van de in het sociaal plan opgenomen hardheidsclausule.
Volgt afwijzing vordering.