Naar boven ↑

Update

Nummer 18, 2025
Uitspraken van 24 april 2025 tot 30 april 2025
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. R. van Hemert, mr. C.P. Kuijer, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

Rb.: DGA geen arbeidsovereenkomst
In AR 2025-0518 oordeelt de rechtbank dat de directeur geen arbeidsovereenkomst heeft met de onderneming waarvoor hij werkzaamheden tegen loon verrichtte. Hoewel er diverse factoren zijn die wijzen in de richting van een arbeidsovereenkomst (persoonlijke arbeidsverrichting, inbedding werk, loon), is naar het oordeel van de rechtbank alles afwegend sprake van een overeenkomst van opdracht. De positie en zeggenschap van werker tegenover de onderneming wegen daarbij het zwaarst. Die staan namelijk haaks op een verhouding tussen werkgever en werknemer en zijn zo atypisch voor een arbeidsovereenkomst dat de rechtbank daar groot gewicht aan toekent. In het bijzonder het aandeelhoudersbezit waardoor werker de RvC kon ontslaan en de participatie in een winst-bv komen gewicht toe. Deze verhouding tussen werker en de onderneming maakt bovendien dat de beschermingsgedachte achter het voorkomen van schijnzelfstandigheid in dit geval niet zo zeer aan de orde lijkt. De argumenten voor een arbeidsovereenkomst geven daarom in dit geval niet de doorslag.

Ktr.: loon plus persoonlijke toeslag in strijd met artikel 7:663 BW
In AR 2025-0520 oordeelt de kantonrechter dat de samenstelling van het loon een arbeidsvoorwaarde is in de zin van artikel 7:663 BW. Verkrijger heeft het salaris echter opgesplitst in een vast salarisdeel en een persoonlijke toeslag, met de bedoeling deze toeslag in de toekomst af te bouwen. Dit is in strijd met de dwingende bepalingen van de Europese richtlijn, die bepaalt dat werknemers bij een overgang van onderneming dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten behouden. De wijziging van de samenstelling van het loon, ook al blijft het totaalbedrag gelijk, wordt daarom onterecht geacht, evenals de afbouwregeling voor de toeslag, die de arbeidsvoorwaarden verslechtert. Van een rechtsgeldige eenzijdige wijziging is bovendien geen sprake.

Ktr.: toebrengen van schade aan leaseauto door ongeval terwijl werknemer rijontzegging is opgelegd, komt voor rekening van werknemer (art. 6:162 BW)
In AR 2025-0527 oordeelt de kantonrechter dat werknemer (uitzendkracht) onrechtmatig handelt jegens inlener door tijdens dienstverband schade toe te brengen aan de leaseauto die wegens de rijontzegging van werknemer niet verzekerd is. Zowel artikel 7:661 BW als artikel 6:170 BW is niet van toepassing op deze situatie, omdat de inlener niet de formele werkgever is en het uitzendbureau niet als derde kwalificeert.

Ktr.: bestuurder persoonlijk aansprakelijk voor betalingsonmacht aan BPF, maar vorderingen BPF zijn verjaard. Samenloop artikel 3:308 en 3:310 BW
In AR 2025-0526 oordeelt de kantonrechter over de vraag of bestuurder tijdig melding heeft gedaan van betalingsonmacht in de zin van artikel 23 Wet Bpf 2000. Als de vennootschap niet in staat is om bedoelde bijdrage te betalen moet daarvan direct mededeling worden gedaan aan het bedrijfstakpensioenfonds. Artikel 2 van het Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000 bepaalt dat de mededeling uiterlijk 14 kalenderdagen na de dag waarop de bijdrage betaald had moeten zijn schriftelijk wordt gedaan en daarbij inzicht moet worden gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de bijdrage niet kan worden betaald. Bestuurder heeft hier niet aan voldaan. De premienota’s hadden uiterlijk 17 april 2015 betaald moeten zijn. De melding van betalingsonmacht had dus uiterlijk 1 mei 2015 gedaan moeten zijn. In de brieven van 31 maart 2015 en 22 april 2015 wordt namens werkgeefster enkel verzocht de incassomaatregelen te staken gelet op de gestarte procedure over de indeling en die brieven kunnen daarom niet worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 23 Wet Bpf 2000. Bestuurder is daarom op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 hoofdelijk aansprakelijk voor de door werkgeefster aan Bpf Bouw verschuldigde bijdragen. De vorderingen zijn echter verjaard, want hadden uiterlijk vijf jaar na 2015 moeten zijn ingediend. Dat is niet gebeurd. De kantonrechter oordeelt dat zowel de verjaringstermijn van artikel 3:308 als 3:310 BW is verstreken. Dit laatste is in het licht van de Booking.com-uitspraak van de Hoge Raad interessant omdat daarin nog niet is uitgemaakt of een onrechtmatige daad naast nakoming mogelijk is en of de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW dan van toepassing is (die mogelijk op een later moment aanvangt dan die van artikel 3:308 BW). To be continued…

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, dan kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar juridisch@boom.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hof

Rechtbank