Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 29 augustus 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:8558
Feiten
Werkneemster is op 12 maart 2007 in dienst getreden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI). Vanaf 2014 was werkneemster werkzaam in de functie van medior complexbeveiliger. Met ingang van 6 januari 2020 is werkneemster gedetacheerd bij de PI Sittard, waar zij de functie van (waarnemend) afdelingshoofd ging uitoefenen. DJI heeft aan werkneemster gevraagd of zij met ingang van 5 januari 2021 de functie van (waarnemend) afdelingshoofd wilde blijven bekleden. Werkneemster heeft dat aanbod aanvaard. Op 22 september 2021 vindt een teambuildingsdag plaats. Bij die gelegenheid wordt door afdelingshoofd X, bijgevallen door enkele andere afdelingshoofden, op indirecte wijze het functioneren van werkneemster aan de orde gesteld. Op 24 september 2021 hebben de leidinggevende en werkneemster een gesprek hierover. Dit gesprek krijgt een vervolg op 8 oktober 2021. Bij die gelegenheid heeft werkneemster een brief aan de leidinggevende overhandigd waarin zij onder andere schrijft geschrokken te zijn van wat er gebeurd is op de teambuildingsdag en de gevolgen die dit voor haar dreigt te hebben en dat zij in de onveiligheid en onzekerheid die daarmee gepaard gaat een standpunt wenst van de leidinggevende over haar kansen op de functie van afdelingshoofd. Op 26 oktober 2021 heeft de leidinggevende medegedeeld dat werkneemster na afloop van de detachering per 6 januari 2022 niet in de functie van afdelingshoofd wordt geplaatst en dat ze weer werkzaam zal zijn in de functie van medior complexbeveiliger. Op 2 november 2021 heeft werkneemster zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft vervolgens geoordeeld dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt was. Werkneemster is volledig arbeidsongeschikt gebleven. Bij brief van 12 januari 2022 heeft werkneemster twee klachten ingediend bij de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid. Op 30 mei 2024 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heet DJI de arbeidsovereenkomst bij brief van 6 juni 2024 opgezegd met ingang van 1 oktober 2024. Werkneemster vindt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van DJI.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van DJI. Die vraag beantwoordt de kantonrechter bevestigend. Hetgeen werkneemster aan haar verzoek ten grondslag legt, komt in de kern hierop neer: het onvoldoende zorg betrachten door de werkgever voor de arbeidsomstandigheden. Volgens haar heeft DJI haar niet de begeleiding en ondersteuning geboden die een medewerker op een leerervaringsplek toekomt. In plaats daarvan is werkneemster, zo stelt zij, overgeleverd aan een giftige teamdynamiek, met name veroorzaakt door een collega (afdelingshoofd X) die zich vrouwonvriendelijk, discriminerend en (seksueel) intimiderend gedraagt. Werkneemster werd gepest, ondermijnd en geïntimideerd. De kantonrechter overweegt dat werkneemster voldoende heeft onderbouwd dat afdelingshoofd X zich heeft gedragen zoals zij heeft gesteld. Ook heeft zij voldoende onderbouwd dat dit bekend was bij DJI. Verder heeft zij voldoende onderbouwd dat DJI daartegen niet of nauwelijks heeft opgetreden. Daarnaast heeft DJI in strijd met de eigen regels van goed werkgeverschap gehandeld waar het de begeleiding en ondersteuning van werkneemster in haar rol als afdelingshoofd en de aanpak van de gestelde zorgen over het functioneren betreft. Dit ernstig verwijtbaar handelen van DJI heeft geleid tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Werkneemster heeft voldoende onderbouwd dat de klachten die zij na twee jaar arbeidsongeschiktheid had, verband houden met de arbeidsomstandigheden en de gang van zaken vanaf eind september 2021. Daarmee is voldaan aan alle voorwaarden voor toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW. Alles afwegende stelt de kantonrechter de door DJI te betalen billijke vergoeding vast op € 75.000. Daarbij houdt de kantonrechter onder meer rekening met het feit dat aan werkneemster een immateriële schadevergoeding wordt toegekend.
